Schoof Schoof? III


De oppositie in de Tweede Kamer gunde, briesend van haat, woede, frustratie en verbolgenheid over het stemgedrag van de kiezer op 22 november, de nieuwbakken minister-president geen enkele ruimte. Geen enkel krediet. En eigenlijk zelfs geen rudimentair vertrouwen. Nu eist de Nederlandse Grondwet voor de totstandkoming van wetsbesluiten op nationaal niveau “gemeen overleg”. Gemeen overleg tussen Staten-Generaal – dus ook de Tweede Kamer – en de regering, opdat deze, de Raad van State gehoord, dat besluit kan slaan, doen ondertekenen door de koning en door de uitvoerende bewindspersonen die zulks, blijkens de considerans, aangaat. De considerans is de inleidende gestandaardiseerde formule waarmee het wetsbesluit kenbaar wordt gemaakt aan de bevolking.

Deze considerans geeft de portefeuilles aan van de departementen die het Wetsbesluit moeten uitvoeren. Timmermans, Dassen, Jetten geven duidelijk aan dat de kiezer zijn actieve stemrecht heeft misbruikt op 22 november. Hij heeft verkéérd gestemd. Eigenlijk is daarmee dit kabinet ook illegitiem en illegaal. Deze Kamerleden hoeven deze axiomatische vooringenomenheid verder niet uit te leggen, te rechtvaardigen of tenminste van een toelichting te voorzien die hun diepere staatkundige zienswijzen bevat, opsommenderwijs. Wie nu nog niet duidelijk is dat het merendeel van de stemmers het actief kiesrecht niet wáárd is, heeft niets, maar dan ook niets begrepen van de einddoelen die de Staat der Nederlanden moet realiseren.

Terwijl de drie genoemden deze toch hebben opgegeven toen de verkiezingsstrijd begon. Wie niet luisteren wil moet dan maar voelen, en daar zal Schoof dus voorshands als diegene aan wie zulks gewroken moet worden als zondebok van lusten. Dit kabinet is geen rechtsgenoot binnen onze constitutie. Deze bewindslieden staan buiten de positieve wet. Hors de la loi, de spreuk die Robespierre zo vaak aanhief in 1793. Want de Jacobijnen horen de macht te hebben. En te houden. Daarom sprak Schoof ook eigenlijk in tweede termijn tevergeefs. Want hij had ideologische fanatici tegenover zich die geen duimbreed toegaven. Schoof Schoof? Neen, hij bleef dapper in het midden staan van het bevreemdend gewoel. Hij bleef beleefd – hij wel – en liet de stormen maar komen.

Er was maar één moment dat hij even leek te aarzelen en hokken. Dat was toen hij vernam wat Fleur Agema had getweet als bewindspersone, over de hoofddoekjes en over hun betekenis als religieus significum voor onvrijheid van degeen die deze bedekking bezigt in het openbaar en bij een ambtelijke bediening. Toen zag je Schoof even verbijsterd om zich heen zien. Hij aanvaardde dankbaar het voorstel om de rumoerige vergadering even te schorsen, trok uit Vak K, met achter zich aan twee dames – Agema voorop – die met gebukten hoofde achter hem aan struikelden, kennelijk om wederom verantwoording aan hun voorzitter af te leggen.

Agema bleek in de tweet slechts verwezen te hebben naar een vage openbare uitlating van burgemeester Halsema van Amsterdam. Halsema had in een wat verder verleden dat hoofddoekje toch ook aangemerkt als symbool van zekere onvrijheid. Zij het omfloerst, omzwachteld en met de onzekerheden die Halsema altijd inbouwt om te kunnen duiken. Schoof kwam weer stralend op, de twee schuldigen achter zich aan, na dertig minuten. Hij deelde mee dat er door de bewindspersonen gedurende de debatten niet meer getwitterd zou worden en verder dat er geen racisten in vak K zaten. Want dat hadden de oppositionelen er maar weer van gemaakt. Dat had Schoof beter niet gedaan.

Hij had moeten zeggen dat de bewindspersonen kort te voren in de handen van het staatshoofd de eed of belofte hadden gedaan dat ze de grondwet zouden handhaven. Verder, dat daarin staat dat er in Nederland niet gediscrimineerd wordt. Ook niet naar ras. Dat borgt die Grondwet namelijk. En dat de beschuldigden reeds daarom geacht konden worden geen racist te zijn. Dat dat rechtsvermoeden schier onweerlegbaar is. Omdat de Grondwet dat ook veronderstelt. En dat Dassen dat had moeten kneizen. En dus geen interruptie had dienen te plaatsen waarin van het tegenovergestelde werd uitgegaan. Niet in welke bewoordingen dan ook. En niet met stemverheffing. En niet met glissandi tegen de huilerigheid aan.

Niet om te bewijzen dat Dassen Goed is. En dus altijd Goed doet. Dat Dassen aan de Goede kant staat. Ook als het mogelijk is aan de Slechte kant te staan. Iets wat Dassen niet in overweging wil nemen. Want zo’n vent is Dassen. Daar ging het Dassen om. En dat hebben de kiezers begrepen. Ik denk niet dat Dassen dat begrijpt. Maar daarin is Dassen niet de enige in deze volksvertegenwoordiging die haar prestige wegwerpt als een bevuilde glacéhandschoen na een rumoerige ontgroening onder korpsballen. Dat tafereel zal deze Dassen stellig herkennen.