In de diplomatieke wereld is het syndroom van de ‘sense of detachment” berucht. Dan gaat het om diplomaten en ambtenaren die al heel lang “en poste” zijn. Dat wil zeggen: dat ze heel lang in het buitenland of bij een internationale organisatie werken en grondig op de hoogte zijn van wat er in dat land of die organisatie gebeurt en afgekonkeld wordt. Maar ze zijn daardoor ook vervreemd van hun zendstaat. Ze weten wel, waar daar zekere politieke gevoeligheden liggen en wat daar een overheersende tijdgeest is – vaak een onderbuikgevoel dat ook niet makkelijk te omschrijven – maar het hoort niet tot hun primaire sociale huishouding.
Ze hebben, zeker wat hun missie betreft, een superieure houding: ze weten wat daar de doelstelling is en ook hoe ze die het best kunnen verwezenlijken, maar ze weten niet of voor dat doel in de zendstaat nog een solide maatschappelijk draagvlak is. Ze kennen ook de subtiele maatschappelijke wendingen in die zendstaat niet en zeker niet wat de inhoud zou kunnen zijn van een zeker meerderheidsbewustzijn, want met de gewone mensen in die zendstaat hádden ze doorgaans al geen voeling. Ze schrijven zelf hun maandelijkse instructie mét een overzichtsrapport over de ontwikkelingen die met hun missie samenhangen in hun staat waar ze gepost zijn of binnen de sfeer van de organisatie, die altijd een eigenstandige bedrijfscultuur heeft.
En die heeft in hun beleving de overheersende werkelijkheidswaarde. Komt er nu een nieuwkomer binnen op de post – zoals ik dat vaak geweest ben – die deze cultuur vreemd is en die geen grep kunnen krijgen in korte termijn op die ontwikkelingen, dan wordt hij met welwillend en afstandelijk dedain begroet. Hij begrijpt er niets van. Hij heeft ook een merkwaardige en alleszins irrelevante expertise aan boord, waaraan de gezondene, de missionaris, eigenlijk overduidelijk geen boodschap heeft en die hij ervaart als disruptief. Daarom moet die nieuwkomer maar goed opletten, zwijgen, niet interrumperen bij het dagelijks delegatie-overleg en al helemaal geen vragen stellen aan de ambassadeur van de zendstaat, die er gelukkigerwijze ook nooit is.
Het wordt niet op prijs gesteld als de nieuwkomer met andere delegaties spreekt en overlegt en al helemaal niet dat hij daarop en daardoor ineens voorstellen wil indienen om ambtelijk en poste te worden ingebracht. De nieuwkomer op zijn beurt ervaart de gezondene als wereldvreemd en levend in een irrealistisch décor dat niet van de tijd is. Dat niet overeenstemt met de voorstellingen die het thuisfront koestert, die de gezondene als dwalingen beschouwt. En dus als irrelevant. Dat is alles bij elkaar de symptomatologie van de “sense of detachment”. Minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns had die in hoge mate. Maar het is bijna een beheptheid van allen die zich ophouden in het internationaal circuit. Ursula heeft er opvallend veel last van. Die gelooft in de chimères van haar Brusselse wereld.
Die zijn veel waarder dan wat men in Berlijn denkt of in Londen. Die chimères, dagmerries, staan in plannen met een Esperanto-achtig taalgebruik in een wormstekig Engels waar je in Londen, Oxford of Washington niet mee wegkomt. Die plannen zijn Ursula’s denkraam. Maar daarin staat ze niet alleen. Want deze plannen zijn ook referentiekader voor haar collegae en hun topambtenaren die verbeten hun bureaucratische imperia proberen te handhaven ook als is de imperial overstretch daarvan voelbaar en tastbaar, al op de gang. Deze plannen zijn gebaseerd op de losse aanname dat West-Europa een legermacht kan formeren van zeventwintig naties die gezamenlijk tactisch en strategisch kan opereren en dat dat Europa dat ook zonder dollen kan betalen als men even creatief is.
Zwaar besterde Nederlandse generaals verdringen zich op de kijkbuis om duidelijk te maken dat Nederland aan Duitsland – en niet aan andere EU-staten – maximaal drie inzetbare brigades kan leveren die in diens Wehrmacht daadwerkelijk kunnen worden ingeschaard en dat men maritiem enige smaldelen kan fourneren met de Belgen, mits men dan enige technische koppelingen snelstens en improviserenderwijs in de vaart kan leggen bij de proviandering en verzorging in volle vaart op volle zee.
En dat uiteraard – wie lacht daar? — voor de F35 die Nederland nog kan missen bij de formatie van een Europese luchtmacht toch wel heel veel grondpersoneel nog zal moeten worden opgeleid ook al zijn er militairen beschikbaar die dag en nacht het Avondland zullen willen beveiligen tegen oosterse horden hunnen. En dat dan, desgevallend, een interdepartementale studiegroep sneuvelen zal moeten worden ingesteld met aansprekers en lijkbezorgers die voor geen muur staan.