Serrarens

Bij het uitleggen van publiekrechtelijke wetsbesluiten geldt dat de rechtshistorische interpretatie van de wetgever het primaat behoort te hebben. Dat volgt uit het legaliteitsbeginsel. Het beginsel dat alleen de wet in nationaalrechtelijk ressort behoort te regeren over de binnen het rechtsterritoir rechtmatig verblijvende onderdanen. En verdragsbepalingen als die wet dat uitdrukkelijk toelaat of verplicht. Bij artikel 94 van de Grondwet is het duidelijk dat die wet zulks toelaat. Als de eenieder verbindende verdragsbepalingen dat naar hun aard meebrengen. De regering had dat niet bedacht, die verdragsverwijzing in artikel 94.

Maar het Kamerlid Petrus Josephus Servatius Serrarens, die overigens als voormalig onderduiker en verzetsstrijder én als Kamerlid van vóór de Tweede Wereldoorlog groot gezag had in de volksvertegenwoordiging. Hij had als Kamerlid geen wachtgeld willen accepteren van de Duitse Bezetter toen deze de volksvertegenwoordiging in haar bediening schorste tot nader order. En hij was daarmede een van de weinigen uit dit soevereine lichaam die kon terugkeren in de samenstelling van het door Koningin Wilhelmina bijeen gecomponeerde noodparlement in de tweede helft van 1945. Zonder zuiveringsonderzoek.

Serrarens was een van de weinige katholieken die al in de dertiger jaren flink had geopponeerd tegen het nazisme in publicaties als De Revolutie van het Hakenkruis (Utrecht 1933) en Het probleem Oostenrijk (Utrecht 1934) waarin hij de doem uit het Oosten al aardig definieerde. Daar kón stomweg alleen maar ellende van komen. Serrarens was dus voor de bezetter al meteen in 1940 een verdacht figuur. Hij had al direct de Sicherheitsdienst en de Grüne Polizei op de stoep  in de herfst van 1940. Verhoor leidde nog niet tot detentie, maar zijn dossier was bekend, hij zou er nog van horen.

In 1942 kon de Duitse bezetter een beschuldiging uitbrengen die hechtenis rechtvaardigde, maar Serrarens was gewaarschuwd en ondergedoken. De hele verdere bezettingsperiode. Hij wist dat de Duitser hier het volkerenrecht over de bezettingen in oorlogstijd schond, zoals verwoord in de bijlagen bij het Landoorlogreglement (LOR) 1907. En hij was diep getroffen door het feit dat de Hoge Raad de decreten en verordeningen waarop zijn strafvervolging was gebaseerd had willen gelijkstellen aan een rechtmatig tot stand gekomen Nederlands wetsbesluit.  Terwijl het LOR juist voor deze soort bezettingstoestanden had beoogd de burgers van de bezette staat waarborgen te verschaffen tegen machtsmisbruik door die bezetter, die het nationale recht van de bezette staat behoorde te respecteren.

Alleen in geval van absolute verhindering (sauf empêchement absolu) dat respect adequaat feitelijk te borgen kon die bezetter dat nationale recht opzij zetten. De Nederlandse rechterlijke macht had het er lelijk bij laten zitten. Vandaar dat amendement-Serrarens in 1953. De regering was er vluchtig mee akkoord gegaan. Zij had niet willen verwijlen bij de fundamentele beweegredenen van Serrarens, want die waren beschamend genoeg. In de vijftiger jaren wilde men daar liever niet over dóórzaniken, want het schaadde het internationaal prestige van Nederland duchtig als dat wél gebeurde: Nederland Herrees. En daar moesten geen rimpelingen in de naoorlogse eendracht bij komen. Zie Blogs https://gerardstrijards.nl/toetsingsarrest/ en volgende.