Staatsimmuniteiten

Traditioneel accepteren rechters over de hele wereld dat de staten en zijn principale vertegenwoordigers in het externe verkeer immuun zijn voor de jurisdictie van staten. Nederland kan Duitsland in kort geding niet dagvaarden voor nakoming van de Rijnvaartakte van 1861 of het Zeeoeververdrag van de Noordzeestaten. Of voor het niet nakomen van het Charter van de Verenigde Naties. De redenen zijn van praktische aard, maar hebben een zekere ideologische dimensie. De voornaamste ervan is het beginsel van de gelijkheid van staten of equality of states. Een fictie, want staten zijn territoriaal, economisch, bevolkingstechnisch en geopolitiek nu eenmaal niet gelijk aan elkaar.

Verder neemt de Nederlandse rechter steeds aan, dat de staat niet immuun is als hij optreedt als deelnemer aan het commune handelseconomisch verkeer. Hij verricht iets wat iedere private persoon óók kan verrichten. De staat, zegt de Nederlandse rechter, is immuun voor de uitvoering van een typische, onherleidbare overheidstaak. Een taak die hij alleen maar kan verrichten op basis van zijn soevereiniteit. De plicht en het recht de interne rechtsorde samen te stellen. De andere taken kunnen ook best door private personen worden verricht. Maar de landsdefensie niet, om maar iets te noemen. Of het borgen van de volksgezondheid, voldoende openbaar lager en middelbaar onderwijs en zo.

De Nederlandse Staat hoeft geen dwangsom te betalen voor het leveren van F-35-onderdelen aan Israël. Dat heeft de rechtbank in Den Haag vrijdag 12 juli 2024 bepaald. In februari legde het gerechtshof een leveringsverbod op, maar volgens mensenrechtenorganisaties komen er nog steeds onderdelen in het land aan. Volgens de non-gouvernementele organisaties Oxfam Novib, PAX en The Rights Forum zouden via omwegen nog steeds F-35-onderdelen terechtkomen in Israël. Daarom eisten de organisaties een dwangsom ter hoogte van 50.000 euro per dag voor het overtreden van het leveringsverbod. Daar gaat de rechter dus niet in mee. Het is volgens hem niet gebleken dat de Staat “zich niet aan het verbod houdt of niet de bedoeling heeft het verbod na te blijven leven”.

“Sommige van deze vanuit Nederland geleverde onderdelen komen via een omweg alsnog terecht in F-35’s, die voor Israël zijn bestemd of waarover Israël beschikt”, vat de rechter samen. De mensenrechtenorganisaties vinden dat het verbod vanuit het hof ook deze uitvoer zou moeten verhinderen. Maar het hof heeft volgens de rechter niets gezegd over het traject dat de F-35-onderdelen afleggen via de andere landen. De mensenrechtenorganisaties hebben een te ruime uitleg gegeven aan de beslissing van het hof, stelt de rechter. De mensenrechtenorganisaties vinden juist dat de Staat “sjoemelt” met de term eindbestemming, om zo de uitspraak van het hof te ontlopen.

Hof legde in februari een integraal leveringsverbod op. Het gerechtshof legde de Staat in februari in hoger beroep nog een leveringsverbod op. “Er is een duidelijk risico dat met de F-35-gevechtsvliegtuigen van Israël ernstige schendingen van het humanitaire oorlogsrecht worden gepleegd in de Gazastrook”, oordeelde het hof. Landsadvocaat Reimer Veldhuis beaamde tijdens het kort geding dat er een “beperkt risico” bestaat dat de onderdelen alsnog in Israël terechtkomen, omdat deze niet langer traceerbaar zijn als ze eenmaal vanuit Nederland naar de Verenigde Staten zijn vervoerd. Maar hij noemde dit “niet aannemelijk”.

Om te bekijken of de F-35-onderdelen inderdaad in Israël terechtkomen, opperden de organisaties onder meer een track-and-tracesysteem. Maar volgens de Staat is dat geen optie, omdat het te tijdrovend en complex is en de VS niet wil meewerken. “We vinden het jammer dat de rechtbank ons niet volledig in het gelijk kan stellen, omdat de uitspraak van het hof beperkter wordt uitgelegd”, zeggen de mensenorganisaties in een gezamenlijke reactie. “Deze uitspraak betekent dat er een nieuw kort geding nodig is om leveringen via de VS aan Israël te staken. Daarom beraden wij ons op verdere stappen.”