Wat de te betrachten systematiek betreft, als men zou willen komen tot een ontwerp-kaderverdrag inzake het interstatelijk fiscaal recht, dat tevens een universeel belastinghof omvat, kan men voorlopig het beste aansluiten bij het Statuut van Rome dat een recodificatie biedt van het universele internationale strafrecht. Want het belastingrecht lijkt veel op strafrecht, ook wat betreft de interstatelijke inbedding en uitwerking ervan. Men kan dan het beste beginnen met een Algemeen Deel.
Dat moet een inleidende betekenistitel bevatten, waarin de te hanteren begrippen worden uitgespeld, definitorisch. Wat is “een belastbaar feit”? Wat of wie is de dader van dat feit, dus de aansprakelijke persoon of het aan te spreken rechtssubject? Hier moet men aanstonds vaststellen dat ook rechtspersonen dat daderschap kunnen vervullen en dat dat ook publieke rechtspersonen zouden kunnen zijn. Immers, wanneer men doeltreffend internationale belastingontwijking, belastingontduiking en fiscale fraudes wil kunnen aanpakken zal men de aansprakelijkheid van de multinational niet ongeregeld kunnen laten, terwijl men de definiëring daarvan, van die aansprakelijkheid, zeker niet aan de rechter mag overlaten.
Verder zal men in dit verband moeten regelen wanneer het belastbare feit als voltooid kan worden beschouwd. Men zal moeten fixeren wat een aangifteplicht is, wanneer deze verzaakt is en wanneer de niet nakoming van de plicht voltooid is. En voorts of dit daderschap betreffende die plicht ook in deelneming kan geschieden en of onvolkomen daderschap ook een aansprakelijkheidsgrond kan opleveren. Men zal verder de schuldvormen moeten regelen zoals opzet, schuldige nalatigheid of grove onachtzaamheid. In een tweede deel zullen de rechtsmachtskringen die de staten voor hun belastingwetten kunnen claimen opgegeven moeten worden en een regeling moeten worden getroffen voor de positieve en negatieve jurisdictieconflicten die kunnen ontstaan.
Daaronder moeten tevens de voorschriften voor de verschillende verjaringsmodaliteiten worden begrepen en de mogelijkheid deze verjaring te stuiten, te schorsen of op te schorten. De extraterritoriale bevoegdheden van de inspecteur bij het opsporingsonderzoek moeten hier geregeld worden en de wijze waarop een staat een extraterritoriale claim kan uitbrengen. Kan de inspecteur dat zelf doen of is daarvoor een diplomatieke weg vereist, en zo ja, in welke gevallen? Hier waren dan ook de op de fiscaliteiten af te stemmen rechtsbeginselen te voorzien zoals het ne-bis-in-idem principe, het legaliteitsbeginsel, het schuldbeginsel en dat van het onschuldvermoeden met zijn bewijsrechtelijke consequenties. Maar er kunnen er veel meer zijn.
In een derde deel zullen de rechtshulpvarianten moeten worden geregeld die de staten elkaar moeten toestaan om te kunnen komen tot heffingen, aanslagen, invorderingen via dwang, bewijsgaringen, conservatoire maatregelen, regeling van voorlopige executiegeschillen, de opschortende werking van nationale en supranationale rechtsmiddelen zoals bezwaar, beroep, prejudiciële vraagstellingen, herziening en vernietiging op herziening, straffen en maatregelen.
Voorlopig zijn deze onderwerpen, klassiek als ze zijn, bij analogie te regelen voor dit supranationaal fiscaal recht. Komt er ook een universeel fiscaal hof, dan is daarvoor apart institutioneel recht vereist waaronder de onvermijdelijke zetelovereenkomsten, uitvoeringsregelingen via de griffie en de tenuitvoerlegging van de dwangmaatregelen waartoe dat hof zou kunnen beslissen, als het niet zelf de zaak ten principale af kan doen. Adaptatie van het Statuut zal steeds nodig zijn door de staten die bij een dergelijke regeling aansluiting vonden.