Op dezelfde ongedachte wijze werden we geconfronteerd met Sint Sylvester en zijn feestdag op 31 december. Sylvester was de 33e paus van de Rooms-Katholieke Kerk. Hij vervulde de rol van paus van januari 314 tot aan zijn dood op 31 december 335. De feestdag Oudejaarsavond, ook wel Silvester, is naar hem vernoemd. Daarom staat hij bij mij niet zozeer in de reuk van heiligheid maar meer in die van het beslag voor oliebollen dat, hoezeer mijn moeder heel veel gist bezigde, maar niet wilde rijzen ook al stond de enorme trog waarin het basissubstantie voor deze traktatie moeizaam bellen stond te blazen zeer dicht op de kolenkachel.
Ik ging meestal die avond de Sint Sylvestermis dienen in de Strijpse Theresiakerk waarin de pastoor weer eens flink uitpakte met een donderpreek over de zondes die we allemaal bedreven hadden in het afgelopen jaar. Een bekend thema. Ik dwaalde dus, gezeten op de harde bank voor de acolieten waarin de parochie toen nog ruim grossierde, geredelijk met de blikken af kerkinwaarts, waar het voltallige kerkbestuur op de eerste bank placht te zitten. En ik zag heel goed dat de penningmeester mijnheer Tempelaars ook deze Sylvesteravond de rechterringvinger tersluiks in de neus liet rondspelen, de snot afvegend aan het knielkussen terwijl de pastoor toelichtte waarom wij in Strijp de Cubacrisis over ons zelf hadden afgeroepen door ons ten hemelschreiende leven dat niet op Christus was gericht.
We hadden er schuld aan dat de USSR Sowjetleider Nikita Chroetsjow hoogstpersoonlijk een vrachtschip had gezonden naar het eiland van Fidel Castro om daar nucleaire wapens te kunnen richten op Washington. Erg overtuigend was de zielenherder daarin nu ook weer niet. Zijn bewijsvoering schortte nogal. Maar aangezien ik Tempelaars letterlijk in het snotje wilde houden omdat de acolythen straks de plechtige befloste knielkussens moesten inzamelen ter opberging in de sacristie had ik verder reikende oogmerken dan de gesties van de Sowjetleider. Deswege kwam in mijn devotie deze Sylvester ook niet gans gaaf uit de verf.
Onder zijn pontificaat werd Constantijn de Grote christen, waarmee de christelijke Kerk voorgoed een machtsbasis had. Dit leidde tot de Donatio Constantini. De gift van Noord-Italië tot aan Rome zelf, als territoir voor een pauselijke staat, stond in het Volksvesperale van Berne. Dat bleek overtuigend uit een (zoals later bleek valse) oorkonde die dat land aan de kerk schonk. Ook het verhaal dat Silvester de keizer eigenhandig gedoopt zou hebben, bleek niet waar. Over de twee leiders zijn vele andere verhalen geschreven, gebundeld in de Legende van Constantijn en Sylvester. Aangezien mijn broer Frans inmiddels thuis de trog met oliebollenbeslag weer omver geschopt had bij het te abrupt openen van de schuifdeuren kon ik dat allemaal niet echt goed nazoeken.
Ik hield het er maar op dat deze Sylvester niet had stilgezeten en dat hij net als de Zware Jongens in de Donald Duck van alle markten thuis was. Hij had zijn verdiende sporen ter dege nagelaten. Net als Chroetsjow overigens. Maar Sylvester deed ook nog eens wonderen erbij. De naam van de paus zou allang in de vergetelheid zijn geraakt, als zich niet het volgende had afgespeeld. Volgens de legende, leed keizer Constantijn aan lepra. Hij zou alleen maar kunnen genezen door te baden in kinderbloed. In de nacht, voordat de kinderen gedood zouden worden verschenen Petrus en Paulus aan Constantijn.
Ze geboden de keizer om de paus te laten roepen. Toen de keizer door de paus gedoopt was, was hij meteen van zijn ziekte genezen. Als dank schonk Constantijn de paus een paleis. Gezeten op zijn paard en begeleid door de lopende keizer die zijn teugel vasthield kwamen de paus en de keizer bij het paleis aan. En geknield bood Constantijn de paus zijn tiara aan. De met geschenken overladen paus hield aan de wonderbaarlijke genezing van de keizer zelf ook iets over, een heiligverklaring. De feestdag hiervan valt op 31 december. Dat had Chroetsjow dan toch maar niet bereikt. Al stond ook hij wel degelijk in de Winkler Prins-encyclopedie van mijn vader.
Tevens liet Sylvester veel van zich horen op het Eerste Concilie van Nicea, een concilie waarop onder andere het arianisme voorgoed veroordeeld werd en waar de eerste geloofsbelijdenis opgesteld werd, die de naam geloofsbelijdenis van Nicea-Constantinopel kreeg. Dat krijgen u en ik toch maar niet voor elkaar. Maar wij maken ook het verschil niet zoals mijn oudste broer. Jammerend had moeder het beslag weer opgeveegd en uitgewrongen met de dweil. Maar van verdere toebereidselen ter consumptie zag men toch bij ons thuis verder maar af, al was het beslag echt duur geweest.