Tafelvoorzittersoverleg in “De Witte”

Daar werd ik me toch ineens uitgenodigd als Tafelvoorzitter om deel te nemen aan het Tafelvoorzittersoverleg op donderdag 26 september 2024! Die kans, besloot ik, mocht ik nu niet voorbij laten gaan. Want nooit, neen, werkelijk nooit was ik ooit ergens voorzitter van geweest. Tenminste niet officieel. Maar van de G.B.J. Hiltermanntafel bén ik echt voorzitter. Eerlijk geworden. Door keuze, na voordracht. Dat vond ik heerlijk.

Omdat ik zelfs nooit hoofd van een internationale delegatie ben geweest in het diplomatieke circuit. Zelfs niet toen er twee gedelegeerden waren voor de ambtelijke voorbereidende commissie waarin ik zat bij de Verenigde Naties. Dat waren ik en een commies van Buitenlandse Zaken. Die het flink achter de ellebogen had. Ik was hoger in de schalen. Maar ik kon niet echt goed intrigeren, al deed ik echt wel mijn best.

Daarom dacht ik in 1993 dat het voor mij een gelopen race was en dat ik eindelijk, eindelijk, de badge zou krijgen van delegatiehoofd. Die badge heeft een andere kleur dan die van een expert-gedelegeerde. Dus die viel op. Maar mis hoor. De man van Buitenlandse Zaken had al voorgekookt dat hij hoofd was. Ik moest dus wel concluderen dat deze hogere waardigheden mij voorbij zouden gaan. Dat ik gedoemd was op de tweede rij in de bankjes te blijven zitten, mijn hele verdere ambtelijke loopbaan.

Miskenning zou mijn deel blijven tot aan het moment dat ik met pensioen zou gaan en nog even op de valreep zou vernemen dat ik alles bij elkaar toch wel een fijne vent was geweest, een collega waar je stáát op kon maken. Daarna wél de schemerlamp met het vernuftig trekmechanisme onder de namaak perkamenten kap, een schrale receptie waar de secretaris-generaal zich even zou vervoegen om woorden van lof te spreken over de collega Strijhuis die toch den lande veel diensten had bewezen en dan een hoekkamer op het noorden in bejaardenoord “De Grafzerk” aan de Laan van Meerdervoort.

Tenminste: als ik geluk had. Zo zou het gaan. Terwijl ik toch vroeger de veldmaarschalksstaf ostentatief in mijn ransel had gehad en al vroeg lid was geworden van “De Witte” Heerensociëteit aan het Plein. Ik werd daar lid van de Hiltermanntafel en werd niet voor vol aangezien. Wel een soort prof. Pryllewitszkowski, maar dan een van de aangestelden aan het stadslaboratorium van de gemeente Rommeldam. Gelukkig bleek de voorzitter van die Tafel een wat onbeheerst type die nogal beledigend uit de hoek kwam na het nuttigen van enige borrels tussen vijf en zes uur in de avond, voordat de Tafel bijeenkwam. Deze voorzitter kon niet velen dat hij onderbroken werd in zijn raillerende snaakserijen waarbij steevast de wat dementerige tafelleden slachtoffer werden.

Dat zagen mijn medeleden met deernis aan. Zochten een substituut van wie niets te duchten was. Zagen dat in mij. Pleegden een staatsgreep. Zo werd ik voorzitter. En zat voor. Kleurloos, zeggingsloos en stakerig als immer. En nu ineens die uitnodiging! Erkenning gloorde. En hoe. Daarover wil ik het nu eens uitvoerig hebben. Omdat mensen denken, dat ik niks ben. Terwijl dat niet zo is.

Betuigingen op schrift ter inzage. Ik besloot de uitnodiging, digitaal verzonden aan mij als Voorzitter, uit te printen en in te doen lijsten. Want ze was ondertekend door drs R.K. Siccama Hiemstra, Secretaris en commissaris personeel, College van Bestuur. Alleen de naam al. Duidelijk niet herkomstig uit kringen van straatorgeldraaiers. Neen, hier daagde maatschappelijke erkenning! Er waren foto’s van mij, als Voorzitter. Maar daaraan kan je niet zien dat ik Voorzitter ben.

Ik heb geen hamer. En geen ambtsketen. Maar zo’n brief, die spreekt boekdelen. Ik kon dat document wel uitdraaien op geschept papier en er een zegel aan hangen met naamsstempel. Zo’n attribuut heb ik in een lade liggen, omdat ik ooit Prins Carnaval ben geweest. Bij “De Hopkruiers” uit het stamcafé “De Strijpse Ketel” aan de Zeelsterstraat tegenover bakkerij Van Hooff. U weet vast wel waar dat is. Als ik dan dat eerbewijs met linten hoog ophing, zou niemand dat stempel kunnen lezen. Helemaal voor één gat te vangen ben ik niet. Al denken velen met mij van wél.