Tiendaagse Veldtogt

In 1830 toen Willem I, de Koning der Vereenigde Nederlanden sedert 1814, besloot tot een algemene lichting van een volksleger ter beteugeling van de revolte, die wij later zouden inboeken als “Belgische Opstand”, was er eigenlijk nog geen echt nationaal Nederlands Leger. Die betrekkelijk nieuwe staat had zoiets stomweg nog niet kunnen oprichten. De reden was, dat de Noord-Nederlanders geweldig de pest hadden aan nationale militaire dienstplicht. Dat hadden ze altijd gehad. Ook toen ze de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën oprichtten bij de “Acte van Verlatinghe” hadden de Hollanders die dienstplicht nooit willen invoeren. Dat was een inbreuk op de gewestelijke grondrechten.

Het militaire beroep was niet in aanzien, een leger was iets duurs en je kon er niets aan verdienen, dus dat wilden de Staten-Generaal gewoonweg niet. Want handel was handel. Commercie ging boven alles. Zo zag het Johan van Oldenbarneveldt in 1609.  Hij had nét een ingewikkelde wapenstilstand met Spanje gesloten. Vrede, eindelijk. Weliswaar maar voor twaalf jaar. Maar goed, dat was toch iets. En nu: geld verdienen. Winstmaximalisatie. Motto: veel is niet genoeg. Hij werkte Prins Maurits van Nassau verschrikkelijk tegen. Want die was opperbevelhebber van het Staatse Leger. En die wilde die dienstplicht juist wél. En eigenlijk ook opgenomen in de Grondwet van de nieuwe Staat. Johan verzette zich daartegen.  Maurits vergaf hem dat nooit en liet in 1619 op Johan, onze eerste echte Minister-President, een gerechtelijke moord plegen. Maar Oranje won niet. Want dat nationale leger met dienstplichtigen kwam er nooit.

Dat wist Willem I verrekte goed, toen hij in 1814 begon te regeren als Koning. Hij durfde dus niet echt te beginnen met een grondwet waarin die nationale universele dienstplicht was omschreven als dwingende verplichting. Dat zou ingaan tegen een hardnekkige traditie, diep en bijna onbewust in het Nederlandse volksbestaan verankerd.  Er was wel een artikel, waarin die dienstplicht als mogelijkheid in het vooruitzicht werd gesteld, maar dat werd niet omgezet in een wettelijke regeling. Dat durfde Willem niet goed aan, zeker niet tegenover een Staten-Generaal waarvan de helft werd uitgemaakt door katholieke “Belgen” die niet voor een protestantse Koning wilden sneuvelen.

En Willem was Hervormd, dat stak hij helaas niet onder stoelen of banken. En ook niet dat hij de katholieken eigenlijk achterlijk vond. Daarin had hij doorgaans wel gelijk. Maar het is voor een Koning niet altijd verstandig om zijn persoonlijke voorkeuren de bovenhand te geven in het verkeer met lieden die geacht worden onderdanen te zijn. Willem I was daarin onverbeterlijk, ook al, omdat hij niet wist dat hij deze hebbelijkheid tot een soort onderbewust automatisme had gemaakt als hij de popie jopie wilde uithangen in Brabo-land. Willem dacht dat die katho’s dat tóch niet in de smiezen hadden. Zijn neerbuigende vriendelijkheid op de volksaudiënties sprak boekdelen. Dat hadden de Bosschenaren al heel spoedig door. Ze werden behandeld als inboorlingen die met spiegeltjes en kraaltjes wel rustig te houden waren als ze maar afzagen van kannibalisme in het zicht van de monarch. Willem keek vreemd op van hun sacramentaliën, zegeningen en vaandels met Christuskoppen in zelfgeborduurd patroon op marktdagen.

Tegenover Groot-Brittannië had Willem echter zich verplicht een volksleger uit de grond te stampen. Om een sterke defensie te hebben tegenover het immer agressieve Frankrijk. Wellington, de Engelse premier, had hem zelfs voor de Defensie vier miljoen pond geleend, want hij had haast met een sterk Nederland Leger. Maar op 1 april 1814 had Willem een Legertje van 11.487 ongeregelde huurlingen, de meeste buitenlanders, slecht uitgerust, niet gemotiveerd, nauwelijks geoefend.

Dat zette hij later in bij Waterloo. Het moest het hebben van de krachtige leiding van drie briljante Generaals: Anton Frans Meijer, De Constant Rébecque en Cort Heijligers. Willem, de Kroonprins, had voor de joeks het opperbevel, maar dat rustte echt wel bij deze beroepsmilitairen, die, helaas, hun palmares onder Napoleon hadden verdiend. Deze legerschare werd destijds gedeeltelijk gelegerd in “Mariënhage”, het oude Eindhovense klooster.