Translatio imperii I

Melito heeft redenen genoeg om als christelijk leider zorgen te hebben over de naaste toekomst van de zich openlijk organiserende christenheid. Melito weet, politiek dier als hij óók is – hij is echt geen pilaarheilige – dat de Romeinse keizers worstelen met het teloorgaan van hun effectieve beheersing van hun immense koloniale rijk. Ze raken de effective control kwijt, want ze kunnen bijna nergens steunen op een homogene bevolkingsgroep die de voordelen van hun gezagsuitoefening, hun zwaardmonopolie, hun wegennet en havenbekkens, beurtvaarten en kondschapsdiensten heel duidelijk inziet.

En die groep hebben ze toch echt nodig nu Rome steeds meer geteisterd wordt door interne dynastieke vetes. Augustus heeft gedacht dat de christenen wellicht deze steun zouden kunnen bieden. Omdat hun leider, een rare Joodse vent uit Nazareth, toch vond dat de keizer nut had bij de rechtsorde. Hij maande zijn volgelingen aan de keizer steeds te blijven geven wat des keizers was en dat zijn gezag als feit aanvaard moest blijven.

Maar daarna kwamen de keizers Nero en Domitianus. Die traden bij hun koloniale rechtshandhaving weinig subtiel op en wilden zich beslist niet verdiepen in wat Joden vonden van de heilsgeschiedenis beloken achter de stoffelijke realiteit. Dat kwam ook omdat de Joden, eerlijk is eerlijk, zich nooit hielden aan de consulaire capitulaties met de bezettingsmacht. Verdomd als het niet waar was: deze hielden steeds weer in dat de Joden met hun handen van de heirbanen moesten afblijven waarover de koloniale expeditionaire legerscharen zich spoedden rondom met bekken van de Middellandse Zee. En ze droegen ook niet de belastingen af voor de bezettingskosten.

Verder zanikten ze openlijk erover dat zij alleen het Uitverkoren Volk waren. Dat maakte de buurvolkeren hels in de oostelijke oksel van de Levant. Niemand hoort zich graag wegzetten als een minderwaardige natie die geen recht van bestaan heeft. Alle landvoogden in Judea hadden het moeten ervaren. De Romeinen wilden dit soort buitenissige filosofieën stomweg niet in het openbaar. De Joden trokken zich er geen barst van aan. Dan kregen ze enorm op hun flikker.

Was het niet van de Romeinen, dan wel van die naties die hun plaats onder de zon claimden en ook een soort evenwaardig ingezetenschap in het Romeinse Rijk. Terwijl de Joden steeds weer zeiden dat zij als enigen met God een perfect verbond hadden gesloten, dat overigens geheim bleef voor die naties. De Joden matigden zich daarom aan volkerenrechtelijk superieur te zijn en buiten het Romeinse recht voor vreemdelingen te staan. Het was voor de Romeinen niet te tolereren. Steeds weer de Joden. Steeds weer dat recht op ultiem verzet tegen de staatsmacht die niet van Jahweh kwam.

Een Jahweh die alleen deze Joden kenden bij woord, gebaar en aanraking in hun tempel van Salomo. Het was weer gebleken bij het razendmakend verzet van deze Joden onder leiding van patsers als de Maccabeeën tegen koning Antiochus IV Epiphanes die nota bene als koloniaal regent was erkend door Rome. Wat hadden de Joden gezegd?

Dat deze koning hen wilde Helleniseren. Grieks maken. En dat was dan strijdig met dat geheimzinnige onkenbare verbond! Omdat de God van Israël heerst, zo zeiden de Joden, over de geschiedenis en dat alleen de wijsheid uit dat testament alle heidense staatsrecht, volkerenrecht, cultuur en filosofie overheerst. Die christenen, dat waren ook Joden. En daarom hadden Nero en Domitianus naar de knoet gegrepen. Wie waren ze dan, die rot-Joden?