Translatio imperii III

Opvallend is hoezeer in de kerkgeschiedenis aandacht is besteed aan de pogingen van de Romeinse Keizers om hun legitimatie mede te zoeken bij groepen als de christenheid, die eigenlijk van hun staatkundige belevingswereld geen deel uitmaakte en die ze openlijk ook verwierpen. Ze werden ertoe genoodzaakt, die keizers, omdat ze geen voldragen staatkunde tot hun beschikking hadden die deze rechtvaardigingsgronden voor hun geweldmonopolies bevredigend en praktisch aanwendbaar bevatten.

Hun legitimatie bleek uiteindelijk Brachialgewalt te zijn – ook een term door de Oostenrijker Hitler gemunt – en dat, puur en nietsontziend geweld, bleek een uiterst wankele basis voor het immense imperium dat verder wel veel minderheden omvatte maar geen collectieve rechtsovertuiging intrasystematisch wist op te brengen. Bij gebreke daarvan, zo wisten de Romeinse politici echt wel, kon hun rijk niet echt bestendig overleven.

Vandaar dat Rome zich verwaardigt met Melito te corresponderen en met anderen uit die vreemde en tegencultuur-achtige groep der christenheid wier samenbindende leerstelligheden op dat moment nog lang niet uitgekristalliseerd schenen. Ook niet bij Melito. Al dachten de Romeinse topambtenaren van wel. Zeker was, dat Melito het niet zocht in het uitoefenen van Brachialgewalt. Maar waarin dan wel, dat werd maar niet duidelijk.

Hesiodus, een Griekse dichter, had zijn leeftijd- ras- en lotgenoten al gewaarschuwd: zoekt men de rechtvaardiging van gezag slechts in de macht om haar af te dwingen, dan verwart men macht met gezag en het resultaat ervan kan niet anders zijn dan dat de wereld elke dag slechter wordt en op haar einde moet lopen. In zoverre is er wel een verbinding tussen de ziener Daniël en Hesiodus. Beiden putten uit hetzelfde oerinzicht dat in het Verre Oosten gemeengoed was. Perzische bronnen reppen ervan.

En daarom trachtten de Romeinen hun keizers ook op te tuigen met de Perzische keizersparafernalia zoals de mijter, die de Paus later ook overneemt, maar nu met de twee cornetten op voor- en achterhoofd en niet zijdelings langs de slaappartijen van de schedel. Deze hoorns, deze cornetten zijn symbolen van de hoorns der oeros. Een dier dat geacht werd niet alle kracht te bezigen die het had, omdat het dan niet langer zijn kudden zou kunnen weiden, daar angstaanjaging en terreur daarvoor uiteindelijk ongeschikt zijn. Hetzelfde geldt voor de pauwenveren-flabellae die als waaiers de gemijterde en de driekroondrager wijsheid en gematigdheid moeten toewuiven.

Paulus VI Montini liet zich dat nog welgevallen en de Perzen herkenden hem direct als de gezagsdrager die hij pretendeerde te zijn. Maar een mijter alleen daarvoor leidt daar toch niet toe: dat zal Marcus Aurelius ook wel geweten hebben. Het Perzische rijk immers, hoezeer de rechtsmacht van Assyrië, Medië en Perzië zelf absorberend,  was toch ten onder gegaan. Vandaar dat Aurelius het zocht bij een uitmiddelpuntige groep die hij staatkundig hoopte te incorporeren. Dan zou zijn vijfde rijk een duizendjarig rijk zijn. Zoals ook Hitler hoopte met zijn derde. Maar ook hij koos voor Brachialgewalt.

Maarten van Rossem, onze hedendaagse verrijkhistoricus en duider,  vroeg zich af hoe het kwam dat het zo bekwaam gecomponeerde Romeinse rijk in eenzeeg. En hij antwoordt: omdat de Romeinen geen toereikende mobiele strategische reserves op de permanente been wisten te houden. Het antwoord bevredigt niet, omdat dán de vraag wordt waarom het rijk dat in de tweede eeuw na Christus niet meer kon, terwijl het daarvoren met die inspanning en kosten géén moeite had, tenminste: niet noemenswaardig.

Het antwoord zit in het gebrek aan legitimatie voor de belastingaanslagen van dien. De onderdanen, voorheen in dit opzicht wel gewillig, waren daarom autonoom geworden in dat opzicht. De christenen eveneens, maar zij wisten zich in de derde eeuw te reorganiseren. En dan doet Constantijn de Grote op hen zijn beroep. Steun mij, dan steun ik jullie. Het Edict van Milaan, 313. De tijd was rijp. Constantijn zelf niet. Het Edict is een vervalsing. Maar die werken soms. Als mensen erin willen geloven. Omdat er niets anders overblijft.