Twee enveloppen

Linssen ried dat korte geding, omdat, hoe langer ik feitelijk van de Tilburgse werkvloer zou blijven, des te bezwaarlijker en gecompliceerder re-integratie in de facultaire verhoudingen zou blijken. En verder had ik geen schriftelijk dienstbevel door of vanwege die decaan, Geppaart. Die had mij bevolen mijn biezen onherroepelijk te pakken. Maar had hij die bevoegdheid?  Waar stond dat dan? Had Nieboer zulk een aanzegging gedaan? En dan nog was ook aan diens zijde niet duidelijk waarop zulk een bevel zou kunnen steunen, niet bij benadering. Wel was goed denkbaar dat deze lieden de bewakingsbeambten in dit opzicht instructies hadden gegeven namens de curatoren, de faculteitsraad of de hogeschoolraad, die kennelijk volgens de faculteitsraad ingelicht was. Het zou geen pas geven als deze beambten mij uit de grote marmeren toegangshal zouden verwijderen, spartelend wellicht of heftig betogend dat het geen werk was. TV-Brabant was er al, die zou dat wellicht wel aardig vinden.

De doctorandus zou die instelling zeker inlichten en mijn conterfeitsel daartoe verspreiden. Verder was de status van de geheime inquisitoriale onderzoekscommissie Linssen niet duidelijk. Wat was eigenlijk haar mandaat geweest? Wat was de personele samenstelling ervan? Gerucht ging dat H.C.F. Schoordijk er prominent lid van was, een vriend van de doctorandus, die vaak bij hem kwam borrelen. Had deze Schoordijk zich ooit met mij in verbinding gesteld, hoe dan ook? Ik voelde voor dat geding niet veel. Ik was nog geen dertig. Zulks een zitting zou ruchtbaarheden veroorzaken, die in de openbaarheid zouden komen. Ik zou onherstelbare reputatieschade oplopen. Dat was vermoedelijk ook het oogmerk geweest. Ik zou een pario worden onder strafrechtelijke academici, dat was het uiteindelijk doel geweest.

Wie echter geknipt en geschoren wordt moet stil onder het witte deklaken blijven zitten. Veel straatwijsheden had ik nog niet opgedaan. Maar deze wel. Linssen verstond zich andermaal met die faculteitssecretaris, die steeds vijandiger werd. Linssen wenste de stukken en wel onmiddellijk. Er kwam nu een grote witte enveloppe bij Linssen in. Daarin een begeleidend schrijven bij een gesloten en verzegeld couvert. Daarin zat het bewuste eindrapport. Als Strijards de verzegeling verbrak verbond hij zich de inhoud strikt geheim te houden. Dat stond in de begeleidende faculteitsbrief. Hij zou zich niet over die inhoud met derden mogen verstaan want er waren zeer privacy-gevoelige gegevens in verwerkt van de talloze slachtoffers die Strijards gemaakt had. Het was een dikke enveloppe, dat rapport besloeg vermoedelijk vijftig pagina’s: de onderzoekscommissie gaf hóóg op van haar buitengewone zorgvuldigheid. Ik meende dat, wat er verder nog van komen mocht, mijn zaak als toekomstig wetenschappelijk onderzoeker reddeloos verloren was.

Ik was nu wel zo op de hoogte van de achtergronden van  het muf geurend Jerusalem dat de linksistische rechtsfaculteiten in Nederland tezamen vormden – een kleine wereld tenslotte – dat ik inderdaad de beruchte lame duck was geworden, ook al omdat Nieboer niets voor mij zou willen doen. Dan had hij immers allang contact met mij opgenomen. Linssen wilde het er niet bij laten zitten en schreef de steile protestant dwingend aan. Die kwam te zijnen kantore, om te zeggen dat hij ook om gezondheidsredenen mij geen hulp kon bieden, in geen enkel opzicht. Hij had het verzegelde eindrapport gelezen, dat wel. Hij dacht dat Gerard Strijards soms wel wat al te hoekig was geweest in zijn omgang met aankomende rechtsgeleerden in de vakgroep. Maar als ik dan zo graag wilde procederen, dan moest ik het maar weten. Hij herkende zichzelf niet in dat rapport. Maar mij wel. En aan de aantijgingen tegen ons beiden had hij geen actieve herinnering.

In dit opzicht was onze Wim waarachtig hypermodern. Linssen hield hem voor dat dat rapport uiteraard in dundrukedities verspreid zou worden onder de vakgenoten. Het kon Strijards’ loopbaan volledig frustreren, omdat het ruchtmatig bij iedere sollicitatie door Strijards’ wederpartijders gerevitaliseerd zou worden. Zeker als Strijards zou solliciteren naar een functie binnen de rechterlijke macht. En zo was het. Mijn hele werkzame leven heeft dat rapport mij achtervolgd. Mijn redding is steeds geweest dat ik banen aanvaardde die eigenlijk niemand beoogde. Dat kon ik doen als eenzaat. Vandaar mijn langdurige standplaatsen op onherbergzame oorden en onder onereuze omstandigheden. Het rapport las ik pas nadat een ex-lid van de vakgroep te Tilburg was overleden. In 2015.  Zijn weduwe kwam het onverhoeds brengen tezamen met veel foto’s uit die goeie ouwe tijd te Tilburg. Ze dacht dat ik dat wel leuk zou vinden. Nu, verrassend was het rapport wel. Nooit bevroed welke troebelheden in de spelonken van mijn geest verborgen waren. Toch nooit naar de hoofddokter geweest. Al is mij dat vaak duchtig geraden. Ik geef er kennelijk aanleiding toe.