Voorbereiding staatsgreep

Donner had als Antirevolutionair minister van Justitie al van zich doen spreken via zijn strafwetgeving tegen “misdadige woelingen”. Donner had daarbij het oog op aanslagen tegen het constitutionele staatsgezag. En daarbij had Donner vooral het oog gehad op de communisten en socialisten, die in deze periode 1920-1935 nog steeds weinig ophadden met de representatieve democratie in een parlementair stelsel zoals dat in Nederland sedert 1918 functioneerde.

Donner vond dat gezagshandhaving moest meebrengen dat de overheid strafvorderlijk moest kunnen optreden tegen de succesloze voorbereiding van aanslagen tegen dat gezag. Hij legde dus de strafrechtelijke aansprakelijkheid wel heel erg naar voren in het stadium van de planning, sondering en mogelijke vergemakkelijking van dergelijke aanslagen. Maar iedereen was zó geobsedeerd door het thema gezagshandhaving in deze jaren, dat zijn wetsvoordracht moeiteloos in het Staatblad kwam.

Deze preoccupatie liet Donner ook ná de bezetting niet meer los, vooral omdat tussen 1945-1950 de communisten in Nederland ongehoord veel stemmen trokken. Het ging er vóór 1948 op lijken dat deze communisten weleens toegang zouden kunnen krijgen tot het regeerkasteel. Dat kwam omdat de communisten veel gewaagd hadden in het verzet tegen de bezetters en met succes.

Donner meende, dat in dit opzicht de democratie bepaald van regeringswege geleid zou moeten worden in tegenovergestelde richting en dat hogere ambtenaren zich dan, moest het noodzakelijk blijken, maar tegen die democratie binnen hun bediening actief doch ondergronds moesten verzetten. Hij was niet de enige. Vooral niet nadat Schermerhorn als minister-president al, al had doen blijken dat Nederland de volstrekte soevereiniteit over de Indische Archipel, later Indonesië, zou moeten opgeven. En insgelijks over andere overzeese gebiedsdelen.

De oorlogspremier Gerbrandy vond dat ook en vele ondernemers en hogere koloniale ambtenaren, thans lid van de Raad van State of vergelijkbare staatscolleges, vonden het ook. Deze lieden, zo gezagsgetrouw en loyaal als ze beweerden te zijn, spoorden aan tot persistent ambtsverzet en sloten uiteindelijk een staatsgreep niet uit. De ondernemers, bevreesd voor hun Indonesische investeringen wilden zoiets ook wel financieren. Het organisatorisch kernpunt was het Comité Rijkseenheid, waarin vele prominenten zich flink lieten gelden, zij het steeds ondergronds, ook topambtenaren op de departementen. Ze sloten zelfs moord niet uit. Dan dachten ze aan politici die niet onder stoelen of banken staken dat aan dekolonisatie nu eenmaal niet te ontkomen was, zoals Koos Vorrink.

Er was zelfs al een soort parastatale schaduworganisatie opgezet om het kabinet Drees-van Schaik te wippen. De zaak kwam aan het licht toen een van de planners zich in verbinding stelde met de chef-staf van het militair Gezag, generaal H.J. Kruls. Die vond het een ridicuul plan en deelde de planners mee dat ze, als ze een begin van uitvoering aan hun verzet zouden geven, op het politiebureau van hun gemeenten zouden eindigen. In de cel.

Dat weerhield de planners van voltooiing van hun operatieplan dat al in werking was getreden. Maar velen werden toch nog de pineut, omdat ze hun activiteiten niet bijtijds schorsten en bezwarend materiaal niet adequaat vernietigden. De planners waren amateuristisch te werk gegaan en hadden zich niet voorzien van voldoende departementale bijstand. De huidige ambtelijke verzetsplegers zitten echter voldoende hoog in de boom om het huidige kabinet-Schoof te doen struikelen over defecte informatie en bewindspersonen adequaat tegen elkaar uit te spelen.

Dat verzet is beraamd. Het plan is nog niet voldragen. Maar wat niet is, kan komen. De ambtenaren die gewend zijn aan de links-progressieve aanpak van D66 en GroenLinks zijn er bevlogen genoeg voor, als overtuigingsdaders. Het gekke is dat Donner destijds ambtelijk overleefde en dat de Hoge Raad moeiteloos zijn werk kon hervatten. Ook na het toetsingsarrest, dat jarenlang overigens uit de publiciteit kon worden gehouden. Dat kon destijds kennelijk makkelijk. Nu niet meer. Mag men hopen.