Teken aan de wand: het ging om deelnemers aan de kapitaalmarkt met voorkennis van de nog altijd verheimelijkte deplorabele toestand van de Griekse staatshuishouding. Die vlucht werd uiteraard verzwegen. Maar de nationale banksystemen waartoe die toevlucht werd genomen berichtten hun regeringen wel degelijk en waarschuwden hun collega-instellingen wegens de knock-for-knock agreements die ze wederkerig waren overeengekomen ter voorkoming van totale insolventie wanneer de depositohouders de gestalde sommen ineens massaal zouden gaan opeisen om verder te vluchten naar de banken in derde landen, die óók gewaarschuwd weren.
Je kunt onderling op nationaal niveau in dit opzicht wel een soort bancaire omertà overeenkomen – een Siciliaanse verzwijgingssamenzwering waarbij de verbreker later met een blok beton aan de voeten in de havenbekkens van Palermo wordt teruggevonden, maar die zwijgplicht is meestal extraterritoriaal niet makkelijk afdwingbaar. De Duitse commerciële systeembanken begonnen dus te kakelen dat er iets fundamenteel loos was met de Griekse bancaire kredietvoorzieningen en hun dekkingen. Dat sprak zich rond. Natuurlijk onder de banken in de lidstaten die met Griekenland dezelfde zwakheden gemeen hadden. Maar die van Griekenland spanden de kroon. Ook omdat de Grieken niet zo goed hun rotzooi in de staatshuishouding camoufleerden. Omdat Athene toch dacht: Brussel hangt. Sowieso. Wat het ook doet. En zo was het.
De Griekse overheidsfinanciën bleken in februari 2010 in een zeer deplorabele staat te verkeren. De pot kookte over. Zelfs derde staten merkten dat aan de brandlucht van de borrelende pan. Het begrotingstekort over 2009 bleek 12,7% te bedragen (ruim het viervoudige van wat onder het Verdrag van Maastricht was toegestaan, hoewel alle landen boven die norm van 3% zaten), terwijl men met behulp van diverse complexe financiële transacties de situatie op zijn minst niet verhelderd had.
Medio februari 2010 besloot de Griekse regering over te gaan tot diverse bezuinigingsmaatregelen, die tot (betrekkelijk omvangrijke) stakingen leidden. De Europese Unie verleende in februari geen financiële steun. Veel te laat. Brussel besloot nu maar onredelijk te zijn. Men verlangde dat Griekenland uiterlijk medio maart 2010 de nodige stappen gezet zou hebben om het tekort binnen enkele jaren aanmerkelijk te reduceren. Dat was zo’n korte termijn dat dat niet haalbaar was. De Griekse Minister van financiën kwam dat gierend van de pret ook in Brussel uitvoerig aantonen. Eind februari werd een geplande emissie van een 10-jarige staatslening van € 5 miljard uitgesteld. Op 3 maart 2010 werden additionele bezuinigingen aangekondigd. De uitgestelde staatslening werd alsnog geëmitteerd en goed geplaatst.
Diverse politici, waaronder de Duitse bondskanselier Angela Merkel op 5 maart 2010, spraken nu openlijk en stellig het vermoeden uit dat speculanten aan de crisis rond staatsleningen hadden bijgedragen door het gebruik van credit default swaps. Een kredietovereenkomst gaat dan gepaard van een geheime contrelettre. En daarin staat dan dat het kredietrisico bij feitelijk verzuim wordt overgedragen aan een inningsbevoegde NN-derde. Wat je praktisch een derivaat noemt. Met natuurlijk een krankzinnig hoge rente. Omdat het risico van non-betaling zo aanmerkelijk is.
In het geval van Griekenland leek dat echter niet zeer waarschijnlijk. De verhouding tussen de omvang van de credit default swaps (national amount circa € 8 miljard) en de totale Griekse staatsschuld (ruim € 250 miljard) was niet van dien aard dat een speculatief gebruik van credit default swaps tot grote interstatelijke marktverstorende effecten zou hebben kunnen leiden. Opmerkelijk was overigens dat ook Griekse banken dit instrument bleken te hebben gebruikt. Op 23 maart 2010 werd bekend dat de Hellenic PostBank – nota bene eigendom van de Griekse staat – tussen augustus 2009 en oktober 2009 circa 15% van het uitstaande volume erin had gehad. Het buitenland begon rekening te houden met een feitelijk bankroet van de Griekse staatshuishouding. En reageerde dus.
Dus: begin februari 2010 daalden ook de koersen van Portugese en Spaanse staatsleningen hoewel voorshands in mindere mate. Maar dat vliegwiel, eenmaal draaiend, kwam al spoedig in de versnelling. Ook Spaanse en Portugese banken kwamen in de knel. Het IMF raamde in februari 2010 dat de overheidsschuld van de landen van de G-20 in 2014 118% van het bruto binnenlands product (bbp) zouden bedragen. Evenwel: vóór de crisis was dit circa 80%. Vanaf februari 2010 kwam het Griekse sovereign debt risk (het risico van leningen aan overheden) frontaal sterk in de belangstelling van de financiële markten te staan.
Deze spanningen kwamen onder meer tot uiting in de stijging van de prijzen van credit default swaps van staatsleningen van de landen aan wier soliditeit getwijfeld werd. Een interstatelijke vrille was gestart. Ze werd gestopt. Door krankzinnige ongedekte leningen. Die via de Unie vervolgens vooraf garantief werden doorberekend aan de sterkere broeders. Die dus ook voor dekkingen moesten gaan zorgen. En die grepen, zoals altijd, maar accijnzen. Want dat viel niet zo op. Anders dan bij directe belastingen zoals inkomens- en vermogensaanwasbelastingen. Zo kwam langzaam een onstuitbare inflatoire beweging tot stand in de Eurozone. Die we nu nog steeds dulden en verdragen moeten worden, want net als aan die leningen is ook aan die muntontwaarding geen einde. De EURObonds van Ursula zullen dat versnellen. Nog wel in oorlogstijd. Dat gaat wat worden. Als het door gaat. Als Brussel niet bij zinnen komt.