Vriend Weber

Op den duur is Ger Weber waarachtig nog een vriend van mij geworden. Hij placht tegen lunchtijd zijn antiekzaak te openen door de enorme groene beruite deuren te openen naar de straatzijde en daarin een soort dagelijks wisselende uitstalling aan te richten. Hij had een enorme diversiteit van spullen en meubelen. Ik heb veel bij hem betrokken. Ik geniet er elke dag van. Dus denk ik elke dag aan Ger. Hij was een man met verschillende persoonlijkheden en dimensies. Hij waakte er zorgvuldig voor dat hij de juiste aan mij toewendde. We waren uit verschillende maatschappelijke lagen. Dat realiseerden we ons elke keer der dege.

Ik kwam wel bij hem zitten in het duistere hok achter de zaak, waar veel oude vrinden uit de binnenstad tegen twaalven plachten samen te groepen. Ik werd door Ger verwelkomd, en door de anderen gedoogd als één van die eigenheimers die Ger meende erop na te moeten houden. En ik hóórde gaandeweg nogal veel. Ook wat het daglicht niet kon verdragen. Maar dat is bij de betere burgerij per definitie niet anders. Vertel mij wat. Of neen, doe het maar liever niet. Ger was van alle markten thuis, maar stamde oorspronkelijk uit het boerenbedrijf. Hij was gek met hoevig vee. Daar wist hij alles van. Van andere dingen ook hoor. Dat was dus wel handig voor mij, want ambachtslui ontbood hij terstond te mijnen behoeve: loodgieters, elektriciens, dakdekkers, deuren- en kozijnenmakers en ga zo maar door.

En zelfs een butler heb ik via Ger kunnen betrekken. Chris. Een cynische Hagenees die erg butler-achtig kon kijken. Hij bleek ook all round als klusser en heeft heel wat reparaties voor mij verricht. Daar moet ik het ook als eenzaat echt wel van hebben. Al staan me de handen niet verkeerd, want ik kan wel iets repareren. Niet veel. Bij deze Raad der Ouden schaarde ik mij gaarne omdat ik dan hoorde wat deze ervaren ouden der dagen van de mensheid dachten. Ger voorop. Ger had volgens mij nog aan het Oostfront meegevochten tegen de Bolsjewieken. Hij kwam de binnenstad niet echt uit. Het geviel hem helaas dat Gree  hem ineens ontviel. Dan maak je mee dat zo’n vrouw inderdaad een man kan maken of breken. Want zonder Gree was Ger nergens.

Hij dreigde tegen kersttijd dan in een depressie te raken als alles op het Plein flonkerde van lichtjes en het woord “gezelligheid” voortdurend rondging. Ik bracht hem de jaren door mijn kerstpakket. Van de zaak. Dat soort dingen zijn aan mij niet besteed. Maar Ger kon er wel mee wegkomen. Hij was een rijk man, bezat verschillende panden van grote klasse. Maar blij, nee, dat werd Ger er niet van. Soms liet hij mij een brief schrijven aan de overheid. Dat werkte vaak. Dan was hij daar kinderlijk blij mee. Maar meestal zat hij in zijn pesthol gramstorig televisie te kijken. Met Harrie Dame. Die heeft mijn daktuin aangelegd. Zo kom je nog eens op scheut. Maar Ger werd steeds verwarder op den duur. Aandachtig keek ik toe. Omdat ik daarin een soort van generale repetitie voor mijn eigen afgang zag. Ger zag op den duur wel overal samenzweringen. Maar dat duidt niet zondermeer op een geestesstoornis. Noem het een duiding van je plaatsbepaaldheid in dit ondermaanse. En opeens was de oostfrontstrijder vertrokken naar de eeuwige jachtvelden. De Horlogeturk kwam het mij vertellen toen de klokken van de Kloosterkerk vredig hun bim-bam-bom inzetten. Ger stierf schatrijk. In de inrichting “Onder de Uilenbomen”.

Maar dat Ger daardoor de vlucht van Minerva zal weten te duiden, acht ik niet waarschijnlijk. Veel politici zag hij voorbij zijn etalage marcheren. Hij bedreef met hen boert en jokkernij, want humor was hem niet vreemd. Vooral het in de veiling sleuren van minister van Buitenlandse Zaken Luns was Ger tot grote kundigheid geworden. Vooral omdat Luns het ambtskostuum bleef dragen bij diplomatieke ontvangsten. Met epee, steek, schouderpassanten en statige mantel. Ger had dat soort uitdossingen ook achter in de zaak in voorraad. Hij ried mij bij dergelijke gelegenheid eens om als gevolmachtigde van Zwazistan met Luns op te lopen.

Die lange, zo deelde Ger mee mede, heb zo’n bord voor ze kop dat je gewoon met zijn de erewacht van de majesteit ken gaan inspecteren. En je ken het volkslied eisen. Aantrekkelijk. Een keer ben ik als generaal naar een gala-avond bij “De Witte” gegaan, maar dan van de Orde van de Teutoonse Grafridders. Omdat die niet bestaat, had ik er veel genoegen aan en kreeg ik zelfs een statiefoto. Die staat in de keuken. Op de ijskast. Omdat de mensen denkuh, zei Ger, dat jij niks ben, weetje? Dan ken je zo superieur een sabel trekken dat iedereen denk dat je een echte excellentie ben.