Verdragsposities in het interstatelijk vreemdelingenrecht II

Stalin liet zich te Potsdam van zijn meest meedogenloze zijde zien wat deze uitruil van ontheemden en vervreemden betreft. De Conferentie van Potsdam werd georganiseerd in Cecilienhof te Potsdam nabij Berlijn, in het ontredderd Duitsland van 17 juli tot 2 augustus 1945. De deelnemers aan deze conferentie waren de Sovjet-Unie, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten van Amerika. Ze kwamen geopolitieke consequenties trekken uit de eindoverwinningen. Ze kwamen geen recodificaties betrachten van het internationale humanitaire recht.

Premier Clement Attlee, voor het UK, Harry Truman US-president en Joseph Stalin voor USSR te Potsdam 1945

Het waren de grootste en machtigste geallieerde landen die de asmogendheden nazi-Duitsland en Italië hadden verslagen in de Tweede Wereldoorlog. De drie naties waren vertegenwoordigd door hun respectievelijke leiders: secretaris-generaal van de communistische partij Jozef Stalin, president van de Verenigde Staten Harry S. Truman en de Britse premier Winston Churchill, die na de politieke overwinning van de Labourpartij op 26 juli 1945 werd vervangen door Clement Attlee.

Stalin, Attlee en Truman kwamen negen weken na de Duitse capitulatie (8 mei 1945) samen om te beslissen hoe Duitsland moest worden geregeerd. En wat de status ervan volkerenrechtelijk moest wezen. Stalin was voor een Duitsland waarvan deze geallieerden de neutraliteit eeuwigdurend elkaar zouden borgen.  Elkaar. Dus niet aan naties, staten buiten geallieerd verband, laat staan aan bijzondere personen. Ze zouden dat neutrale gebied als mandaat beheersen, zoals de Volkenbond destijds mandaten had uitgegeven. Ze zouden er heer en meester over blijven en elkaar daarvan steeds rekenschap geven. Er zou geen nieuwe staatsvorm overheen geschapen worden. Er zouden geen nieuwe nationaliteiten uit voortvloeien. De personen in dat mandaatsgebied zouden elkaar ter beschikking gesteld worden. Onbeperkt.

Hij liet Truman weten dat enige schorsing in deze uitwisseling vanuit Het Westen onmiddellijk gevolgd zou worden tot een vergelijkbare schorsing zijnerzijds van uit het Oosten. En dat Truman goed moest begrijpen dat Stalin beschikte over honderdduizenden geïnterneerden en krijgsgevangenen die herkomstig waren uit Het Westen. Daarbij moest Truman niet alleen denken aan Duitse soldaten die tijdens de Barbarossa-expeditie waren gedetineerd op de slagvelden. Daaronder waren ook nog steeds de Angelsaksen die in de wereldkrijg in Russische detentie waren verzeild in de periode van voor juni 1841. Met Tokio waren arrangementen getroffen tot overlevering van dergelijke krijgsgevangenen voor Russische tewerkstellingen want met Japan had sedert 1939 een wankele neutraliteitsverhouding bestaan.

Winston Churchill, Truman en Stalin bij de opening van de Potsdam-conferentie 1945

Schorste Amerika de overdracht van Georgiërs, Ukraïners, Belarussen aan Het Kremlin of maakte het moeilijkheden over de voorzienbare deportaties naar Siberië, de oostelijke Russische archipelgroepen van de opgeëiste personen en hun aanhang dan was in dit opzicht volkomen evenredige vergeldingsreciprociteit te verwachten. Dat zou Truman wel tot betere inzichten nopen dacht Stalin. De Koude Oorlog hing sedert 1946 in de lucht ten slotte.

Stalin was verder niet bereid ook maar iets te doen aan de stromeloze ommetochten van de Sudeten-Duitsers uit 1939 door Centraal-Europa, de Pommeren, de Teschen, de Sileziërs, de Moraven en de Bohemen hoe deerlijk hun lot en hun bestemmingen ook mochten wezen noch aan de op de vlucht verkerende Oost-Duitsers. Ze hadden gegokt, deze naties en volken. En misgegokt. Wie speelt, moet de schulden betalen. Daartegen reageren het Geneefse VN-Vluchtelingenverdrag 1951 en het EVRM. Op dit situationele verschuivingspatroon van massa’s. Het vluchtelingenverdrag definieert wie in aanmerking komt voor de status van vluchteling.

Daarbij is de status bedoeld van de Europese en Euraziatische ontheemden en vervreemden van 1943-1948. Het gunt de vluchteling zekere bescherming.  Het bepaalt dat landen die zijn aangesloten bij het verdrag asiel zullen verlenen aan personen die daar een toereikende aanvraag voor indienen en bepaalt dat aan een al dan niet als vluchteling erkende asielzoeker bepaalde rechten worden toegekend. Het verdrag bepaalt de rechten van vluchtelingen uit conflictsituaties voor 1951, terwijl een in 1967 opgesteld protocol bij de conventie ook de rechten van vluchtelingen van na die datum regelt.

Geeft het EVRM borgen, dan zijn het borgen vanwege die situatie. Het zijn geen nieuwe codificaties van die borgen voor de onbeperkte toekomst al staat het lidstaten natuurlijk vrij nationaal de borgen bij analogie aldus toe te passen omdat ze behoren tot een gemeenschappelijk West-Europees moreel erfgoed. Maar dat moeten die lidstaten zelf weten. Doen ze dat, leggen ze die borgen aldus uit, dan geldt dat binnen hun territoir. Niet verder en zeker niet buiten de associatie van de Raad van Europa. Zo hebben de verdragsluitende partijen dat bedoeld en beoogd.