Aan den lijve te ondervinden

Ik schetste eerder al dat Aad Kosto, pragmatisch als steeds, in het kabinet Lubbers I als staatssecretaris voor vreemdelingenzaken, onderschreef dat een einde moest worden gemaakt aan de jaarlijks toenemende immigratiegolven van asielzoekers en ontheemden, die waarachtig de allures van een Grote Volksverhuizing begonnen aan te nemen. https://gerardstrijards.nl/massale-immigratieperspectieven/ Hij was bereid de politieke verantwoordelijkheid te nemen voor bestendige terugdringing daarvan en zelfs voor een uiteindelijke immigratiestop. Maar dat vond de PVDA in de negentiger jaren helemaal niks. Dat was niet in overeenstemming met de maakbaarheid der samenleving.

Dat was inhumaan. Dat was discriminatoir. Dat was onrechtsstatelijk. Nederland was een immigratieland. Dat moest het zijn. Als gidsland. En dat vond de duistere achterban van die PVDA reden om de bewindspersoon neer te zetten als fascist, als rechtse extremist, als persoon die eigenlijk niet mocht bestaan. Met goed vinden van de andere PVDA-coryfeeën zoals Maarten van Traa die zich erop toelei Kosto vindingrijk te gaan sarren in het wetgevingstraject. Met veel succes. Een zondebok. Een verrader in de rangen. Aad verdroeg het stoïcijns. Maar de bedreigingen namen toe. Concreet. De PVDA vond dat het erbij hoorde. En dat dat er nu eens van kwam. Aad weerlegde het toereikend, maar achter zijn rug hoorde men morren. Aad kwam in de knel.

Inmiddels had Aad Kosto er wel even meer dan genoeg van dat hij als oefenobject van allerlei aanslagen van RaRa, de Rode Jeugd, en humanitaire doorgeslagenen van gelijke ideologieën werd gebezigd. Deze opposanten staken het niet onder stoelen of banken. Maar bescherming kreeg Kosto niet. Aad besloot dat hij zijn raadadviseur Strijards beter als zijn stand-in kon laten optreden tijdens risicodragende vertoningen. Die was daarvoor, uiteindelijk. Ondersteuning van de bewindspersoon. Op alle fronten. Aan den lijve te ondervinden. Het volle leven.

Dat was mij niet aanstonds duidelijk, al keek ik er bepaald wel van op dat mijnheer Mostert, Aads staatschauffeur, mij op een mistige ochtend kwam ophalen met Aads dienstauto. Aad was niet in staat, zo deelde Mostert mij mede, om de vier voordrachten die hij die donderdag moest houden, inderdaad persoonlijk voor te dragen. En Aad had gedacht dat ik dat prima kon gaan doen, ik zou het best leuk vinden. Dat was ook zo. Ik nestelde mij zonder vragen en omwegen rechts op de achterbank, knipte het leeslampje aan en deed of ik het druk had. Meesmuilend zag de heer Mostert dat aan via het achteruitkijkspiegeltje in het frontdashboard, maar hij was wel zo wijs dat hij commentaar voor zich hield.

We reisden door het hele land, dat was ook best aardig. Natuurlijk viel het de invitatoren steeds vies tegen dat mijn schamele gestalte zich ontmaakte van de achterbank van de glanzende deftige auto. Ik ontwaarde ook wel dat de demo’s die dromden rond dat voertuig krachtig terugdeinsden en dat reporters meteen hun micro’s wegstopten in hun zware draagtassen. Want deze ambtenaar interviewen had geen nieuwswaarde. Pas in Groningen, voor de trappen van het Academiegebouw, miste een verfbom nauw mijn povere verschijningsvorm. De werpers sisten mij in het dialect der streek nog toe dat het zonde was van het projectiel. Dat had ik kunnen beamen. De aulamenigte was ook zwaar teleurgesteld. Ik had ook vrijwel niets te melden.

Daar ben ik goed in. Ik lepelde soms de memorie bij wetsvoorstel tot beteugeling van de immigratiestromen maar op, uit het hoofd, doch dat bracht alleen maar verbeten gegrom te weeg. Later deelde Mostert mij minzaam mee wat mijn eigenlijke afleidende functie was, toen we op de afsluitdijk een koffie met een kroket consumeerden. Aad vond dat ik óók mijn deel van de pret mocht hebben. Ik kon Aad geheel billijkend volgen bij deze manoeuvre en ging voortaan op de passagiersstoel rechts van Mostert zitten. Het masker was afgeworpen, een echt démasqué, maar het waren gezellige dagen, want de heer Mostert kende veel onderhoudende verhalen. De auto was geweldig. En mijn collegae knarsten tanden van jaloezie. Dat was toch ook wel aardig. Het verhinderde niet dat Aad toch bijna explodeerde. De PVDA keek er niet van op. Dat doet ze dus nog steeds niet.