Afgescheidenen van 1834 en Willems dragonderingen

Er waren in het nieuwe Vereenigd Koninkrijk der Nederlanden van 1815 protestanten die grote bezwaren hadden tegen Willems actieve confessionaliseringspolitiek. Ze vonden dat het staatshoofd helemaal niets te maken had met de inhoud van de geloofsleer. Willem vond, dat de theologie en de daaruit gewonnen moraal-theologie die de Synode van Dordrecht in 1618-1619 had vastgesteld niet meer van zijn tijd was, die van de prille negentiende eeuw. De Bijbel werd in die theologie veel en veel te letterlijk genomen, en de toepassing van de leerregels op het maatschappelijk leven was veel te hard, te veroordelend, te doordrenkt van de leer dat de mens in alles zondig is.

De titelpagina van de Statenvertaling van de Bijbel van 1619

Dat was een mensbeeld, waarmee – volgens Willem – stomweg in het openbaar domein niet gewerkt kon worden: Willem vond dat winstbejag, renteberekening bij kredietverschaffing, vindingrijke koophandelsconstructies zoals kartelvorming of handelsassociaties heel best de toets van de kritiek konden doorstaan. Uitzetting van enorme fondsen om andere volkeren te dwingen tot een soort slavenarbeid, daar had Willem niets tegen en zeker niet de aanwending van mechanische middelen gericht op massa-voortbrenging. De Synode had dat wel niet veroordeeld, want stoomkracht, dat bestond destijds niet, maar Willem had toch wel begrepen dat deze aanwending van onmenselijke energie door veel dominees werd veroordeeld als zijnde onschriftuurlijk.

En zij veroordeelden ook de massa-industrie, die Willem juist wilde vestigen in de zuidelijke Nederlanden maar ook in de koloniën. Hij had centen nodig. Hij stond enorm in het rood bij de Rothschild-bank in Londen. Hij stelde zich voor enorme koffiecultures op te zetten op Java en katoenindustrieën. Groot-Brittannië deed dat ook in Brit-Indië. Daarmee moest zijn rijk kunnen concurreren, anders kwam het nooit uit de schulden. Winstmaximalisatie was niet per se fout, vrijhandel op macrostructurele schaal evenmin en gedwongen arbeidsplanning evenmin. Je moest, kortom, met de Bijbel wat losser en genuanceerder kunnen omgaan. Dat kon best.

Die Synodale leerregels waren toch de Bijbel zelf niet? Dat was destijds een geijkte afleiding van gedragsregels geweest uit die Joodse teksten, geijkt naar de beperkte inzichten die toen gangbaar waren in een benarde Republiek in opstand tegen een Katholieke Koning. Je moest daar niet aan vast blijven houden. Willem had knappe theologen aan universiteiten, die deze inzichten deelden en lucratief verkochten. Dat konden protestantse gelovigen niet waarderen: dat een staatshoofd hun dominees de les ging lezen. Indirect, zeker, via die louche proffen, maar intentioneel, welberaamd en systematisch. Zij verzetten zich daarom tegen Willems al genoemde Algemeen Reglement voor de Nederlandsch Hervormde Kerk dat Willem in 1816 bij Koninklijk Besluit had doen slaan.

Willem Bilderdijk, de protestantse populist van het koninkrijk van Willem I

Daarin stond, zo op het oog, wel niets over de inhoud van de leerregels voor de christen. Maar er werd wel degelijk aan de synodale bestuursstructuur gemorreld. En niet zo’n beetje óók. In 1618-1619 was bewust besloten dat hogere kerkelijke bestuursorganen zouden worden benoemd door leden van de lagere organen. Een “kerk van onderop”.  Willem draaide dat beslist om. Hogere organen gingen de lagere voortaan bemensen. Met het oogmerk de Kroon greep te geven op de leerregels.

Willem Bilderdijk, een beroemd columnist en volksdichter, ging tegen deze ingreep flink te keer. En dat op populistische wijze. Veel protestanten gingen met Bilderdijk mee. En lieten dat Willem ook duidelijk blijken. Willem greep in door oneigenlijke sancties. Hij liet legerafdelingen inkwartieren bij dat soort lastige protestanten zonder vergoeding of schadeloosstelling. Hij was een volksleger aan het oprichten. Dan kon dat zó op een koopje. Willem had de voorkeur dragonders aldus met dwang in te scharen in gehuchten en dorpen van wederspannige protestanten. De beruchte dragonderingen: deze ruitertroepen brachten veel paarden en verzorgers mee en die plachten niet erg ascetisch te zijn in hun avondlijk vertier. Het waren vaak buitenlandse huurlingen. Geen meisje was veilig voor hun grijpgrage handen. Sommige protestanten konden daar geen echte confessionaliseringspolitiek meer in zien. Dit was treiteren. Discrimineren. In 1834 scheidden veel protestanten zich af van de Hervormde Kerk.