Willem en de Code Napoléon Pénal

Willem had veel aan het instrumentarium dat de Code Napoléon hem reikte om strafrechtelijk de confessionele politiek met geweldpleging dóór te drukken. De Code stond op gespannen voet met het grondrecht van de vrijheid van vereniging en vergadering. Daar had de Corsicaan nooit veel van moeten hebben. Heel begrijpelijk, als je nagaat wat voor politieke aanslagen de Cordeliers, de Hébertisten, de Jacobijnen en al dat tinnengietende gespuis had zitten voorbereiden, veilig verschanst in hun verenigingshuizen. Robespierre natuurlijk voorop. Als iets tussen 1792-1798 de Franse staat had gedestabiliseerd tot op het geraamte, dan was het wel het excessieve misbruik van dát grondrecht geweest.

Felix van Maanen, minister van politie en justitie van Willem I

Nu kon Napoléon dat grondrecht bezwaarlijk intrekken. Of onderwerpen aan een systeem van ontheffingen. Dat zou te veel in de gaten hebben gelopen. Heel revolutionair Frankrijk zou te hoop zijn gelopen tegen de aanmatigingen van de Eerste Consul, vooral nadat hij zich óók nog eens de keizerskroon op de slapen had gedrukt. In het nieuwe wetboek van strafrecht dat de Keizer dacht in te voeren kwam een bepaling voor waarin bendevorming tot het begaan van delicten in verenigd verband werd strafbaar gesteld met draconische sancties. Dat was artikel 265 van de Code Napoléon Pénal uit 1810. Het artikel is sedert 1810 uitgebreid en verplaatst. Het stelt strafbaar het vormen van associations criminelles. De bandbreedte van de terminologie is bewust vaag gehouden.

Dat artikel stelde dus kortweg strafbaar het vormen van een association [bandes] des malfaiteurs. In het oorspronkelijk ontwerp werd dat toegelicht met de vaststelling dat Frankrijk wemelde van mafiose bendes van bedelaars, vagabonden en soldaten die hun legerafdelingen waren kwijt geraakt of hadden verlaten. Geen wonder: er was steeds sprake geweest van nieuwe lichtingen soldaten ten behoeve van de nationale garde, die opgericht was om Frankrijk te vrijwaren van de invallen van de legers van buitenlandse vorsten die, zeker nadat Lodewijk XVI na een gerechtelijke charade was onthoofd, geen pardon meer wensten voor revolutionair Frankrijk.

Titelblad van de Code Pénal-1810

Die soldaten werden gewoon na de veldtochten afgedankt of, waren zij door verwondingen niet bruikbaar meer, uit de dienst ontslagen zonder onderstand hoe dan ook. Ze hadden wapens, ze waren bekwaam ze te hanteren en ze konden zich best organiseren: daartoe waren ze gedrild. Deze knokploegen waren door maffiabazen uitnemend bruikbaar, vooral omdat ze mobiel waren en geen andere eisen stelden dan geregelde bevoorrading, ligging en bewassing, met aandeel in de buit. De minister van justitie en politie, Fouché, een schoft die graag Napoléon ter zijde stond bij het uitroeien van zijn voormalige revolutionaire kompanen, was minzaam bereid dit artikel ook in te zetten tegen kerkgenootschappen. Vooral als ze zich tegen de Napoleontische  keizer-idee richtten. Zoals de katholieke kerkorganisatie van de paus. Het artikel was excessief vaag. Je kon er waarachtig alle kanten mee op, zoals thans ook met het aanmerkelijk uitgebreide artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht in Nederland.

Artikel 265 stond verder al gauw uitgebreide dwangmiddelen toe, zoals arrestaties, gijzelingen, voorlopige hechtenis, verbeurdverklaringen, onttrekkingen aan het verkeer van vermogensbestanddelen, inbeslagnemingen en deportaties. Waarom nu dit artikel niet gebezigd om via een achterdeur een politiestaat te vestigen ten behoeve van de Keizer?  Zo geschiedde. Aangezien Fouché diefjesmaat was geweest van de terroristen sedert 1789 was hij een expert bij het opsporingsonderzoek. Hij kende hun feilen, hun illegale voorraden aan wapens en munitie en hun internationale contacten. Een verstikkende greep van een almachtig politieapparaat daalde neer op keizerlijk Frankrijk.

Joseph Fouché, minister van politie en justitie van Napoléon

Willem I, die tóch al zwak stond, zag een prolongatie van dat systeem, ter schraging van zijn intensieve confessionaliseringspolitiek, helemaal zitten. Hij had ook een Fouché in de buurt, die vrijwel geen gewetensfunctie scheen te hebben: Felix van Maanen. Felix werd dus minister van Justitie van Willem.  Willem verklaarde de Code Pénal voorlopig nog van kracht in zijn rijk. Felix wist wat hem te doen stond. Die zette het artikel  met volle kracht in tegen de wederspannige protestanten, die men ook wel Afgescheidenen noemde. Dat werkte perfect. Terwijl de grondwet die Willem had gegund op het stuk van het verenigingsrecht intact bleef. Op het oog. De Hollanders duldden het gelaten. De Belgen niet. Zeker niet toen Felix op de gedachte kwam artikel 265 ook nog in te zetten tegen de katholieke kerk.