Alfrink II

Alfrink was een uitmuntende leerling gebleken op de seminaria. Mocht een doctorshoed halen te Rome. Zijn dissertatie was gewijd aan de niet-christelijke voorstellingen over het voortbestaan in het hiernamaals in het Midden-Oosten. Werd kortstondig kapelaan te Maarssen. De gloednieuwe Roomsch Katholieke Universiteit te Nijmegen had dringend behoefte aan bekwame theologen. Hij kreeg er een leerstoel in de biblistiek en scheen voorbestemd voor een keurig, onopvallend proffenbestaan in die vredige Keizer Karelstad waar eigenlijk nooit wat gebeurde. Maar Joannes de Jong, door Pius XII tot prins der kerk verheven wegens zijn verzet tegen de Duitse bezetter der Nederlanden in de oorlogsjaren, bleek niet langer tot resideren en regeren in staat. Er was er één die bekwaam was hem op te volgen: zijn vicaris-generaal personeelszaken Geerdinck, die eigenlijk de jurisdictie van het aartsbisdom had geadministreerd na De Jongs eerste beroerte.

Geerdinck was de man van de harde lijn in gevallen van alcoholisme, ongerechtvaardigde absenties binnen de aanstellingen van het priesterschap en ontuchtigheden. Hij greep dan zonder aanzien des persoons in, ook tegen de superieuren die van deze beheptheden wisten of hadden moeten weten en nooit hadden willen ingrijpen. Daarom was Geerdinck bepaald niet geliefd onder de geestelijkheid van het aartsbisdom. Rome wist ervan. Het besloot Alfrink dan maar te benoemen. Die was kleurloos en had buiten alle jurisdictieconflicten gestaan waarin Geerdinck inmiddels was verwikkeld geraakt. Alfrink bleek aanstonds een rechtlijnige, buitengewoon autoritaire leider.

Hij was het die het episcopaat in 1952 aanzette tot het uitvaardigen van een strenge kansel-vermaning tot het nationale katholieke volksdeel, gezet in de gangbare Koude Oorlog-retoriek. Het stuk werd voorgedragen in alle kerken en kapellen in 1954. Het mandement, zo werd het bekend. Het loog er niet om. Stemmen op socialisten en communisten was in beginsel doodzondig, medewerken aan de verwezenlijking van hun politieke doeleinden was doorgaans eveneens doodzondig, ruchtbaarheid geven aan die medewerking of die doelen moest leiden tot onthouding van alle sacramentele bediening. Aangezet werd tot onvoorwaardelijke eenheid binnen de Katholieke Volkspartij, kinderlijke gehoorzaamheid en aanhankelijkheid aan de over de gelovigen aangestelde geestelijkheid en afstandelijkheid jegens alle andersdenkenden. De uitvinder van deze toonzetting was niet de bisschop coadjutor van Roermond Hansen, maar dat was Alfrink zelf in hoogsteigen persoon. Het katholieke volksdeel morde niet recht. Het was destijds niet veel anders van zijn bisschoppen gewend, al was deze keer het offensief karakter van de vermaning wel erg opvallend geweest. Maar de socialisten, liberalen en protestanten met wie de katholieken steeds loyaal, royaal en constructief hadden samengewerkt in de kabinetten na 1945 waren toch beledigd, dat zij weggezet werden als heidenen met wie de rechtgelovige alleen in uiterste noodzaak rechtmatig kon samenwerken in het staatkundige vlak.

Het was nog de tijd dat om twaalf uur des middags door de KRO-omroeper het Angelus werd voorgebeden met alle geheimen van de rozenkrans terwijl een nerveus klokje schichtig op de achtergrond luidde. Prachtig was het. Nog mooier dan de waterstanden die om 9.00u plachten te worden afgelezen. Waarbij die te Rheinfelden boven de sluis mij nog het meeste prikkelden. Omdat ik er niets, maar dan ook volstrekt niets van begreep. Het was nog geruststellende dan “De Arbeidsvitaminen” met de onvermijdelijke Postkoets-zang van de Limburgse Twee Salvera’s, die een schitterend algemeen beschaafd Nederlands uitkweelden. Het leven had zin, was welbepaald en exact gearrangeerd.