Alfrink ging uiteraard als metropoliet van de Nederlandse kerkprovincie naar het Tweede Vaticaans Concilie dat Paus Johannes XXIII had doen bijeenroepen. Deze kerkvergadering zou de universele organisatie van de gelovigen moeten moderniseren, bij de tijd brengen, oecumenisch maken, extraverter. Dat was het idee van de Paus. Die eigenlijk ook wel in een soort overweldigende opwelling daartoe had besloten, nadat het graf zich definitief had gesloten boven de vernederde botten van zijn ambtsvoorganger Pius XII, die de organisatie wel erg defensief had opgezet en voortdurend bezig was met de eigen heiligverklaring. Hij zag daarom Maria, Moeder van Christus, regelmatig voorbijkomen en het ene wonder na het ander voltrekken aan de noodlijdende mensheid.
Pius was uiteindelijk meegesleept door de eigen hypertrofie van de ban tussen goed en kwaad. En kwaad placht Pius XII overal te zien. Maar vooral bij de Bolsjewisten van Stalin Zaliger nagedachtenis. Alfrink, trouw zoon van de kerk, deed daarin niet voor de Heilige Vader onder. Zijn strenge toespraken via de KRO gewagen ervan. Maar duidelijk was het wel. Dat vonden de gelovigen ook wel weer prettig. Iedereen die niet katholiek was en niet zalig afstierf ging naar de hel. Dat was tenminste overzichtelijk. Van dat Concilie verwachtte de Nederlandse katholiek tenminste dat het de kerk democratisch zou maken. De gelovige zou een soort stemrecht krijgen in belangrijke beslissingen inzake geloof, zede, liturgie en religie. De priester zou voortaan bij acclamatie gekozen worden en iedereen zou eigenlijk na een bijscholingscursus op TELEAC-niveau sacramenteel bevoegd kunnen worden.
De jongere priesters, die toog, sjerp, celibaat en blafferige pastoor al lang beu waren, begunstigden dit misverstand grotelijks en bekwaam. Ze zagen zich al op een pastorie met een lekkere meid in tartend mini, een groot kindertal en de ene loonsverhoging na de andere. Dat was nooit de bedoeling geweest van Johannes XXIII. Wat hij dan wel had gewild is ook niet echt duidelijk, maar dat hij vond dat de kerk veel te veel binnen het jargon van de Koude Oorlog polemiseerde, steeds partij koos voor de westerse machthebbers aan alle fronten en tuk was op machtsconcentratie is onloochenbaar. Of daar nu een oecumenisch concilie echt aan zou kunnen bijdragen, zodat de kerk een verenigende heilsboodschap in het doenbare vlak voor iedereen zou kunnen ventileren op aansprekende wijze, vraag ik mij af.
De Nederlanders anticipeerden er alvast op dat de kerk en de PVDA gingen fuseren. De eucharistieveringen gingen lijken op partijcongressen van Nieuw Links onder leiding van Ien van den Heuvel, de onnavolgbare en ongeleide partijvoorzitster van het rode volk die bekwaam de ene blunder aan de andere reeg. Maar Den Uyl had ik wel zien zitten met een mijter op een bromfiets. Knetterend rondtrekkend op zondagochtend en overal aanbellend met de triniteit van de spreiding van kennis, inkomen en macht. Sleutelhangers met flesjes wijwater ronddelend, Lourdes-treinreizen organiserend zodat Jan de Arbeider ook eens in Zuid-Frankrijk zou kunnen komen tegen gereduceerd tarief.
Of Alfrink dan bij de Provinciale Verkiezingen voor een metropolitane aanstelling overweldigend zou hebben kunnen scoren waag ik zeer te betwijfelen. Marcel van Dam had hem weggewerkt in de coulissen. Maar Marcel was dan wel stomdronken aan de Maliebaan verschenen om zijn eerste nationale zegen te geven, daar ben ik van overtuigd. Dat had dan toch lichtelijk aanstoot gegeven. Alfrink was dan conservator kunnen worden van het Afrikaans missiemuseum te Cadier en Keer onder Maastricht. Dat had hij goed gedaan. Daar placht geen hond te komen.