Wanneer het gaat om een terugdringing van de agrarische activiteiten die tot fosfaatuitstoot leiden moet men bedenken dat de intensivering van de veehouderij een geweldige reeks niet-agrarische deelnemers teweeg bracht. Ik noemde de kredietsector al. Maar er zijn ook de toeleveranciers van combines, vrachtwagens, de veeartsenijkundigen, de bouwvakkers en mekaniekers voor het onderhoud van de mechanische en computergestuurde onderdelen, electriciens, veevoederbedrijven, slachterijen, conservenfabrieken en zuivelverwerkers, transporteurs over waterwegen en gewone snelwegen, verzekeraars en cargadoors. De agrariër in strikte zin is maar één van de spelers in dit segment. Vertragingen bij de verrichting van de ketenprestaties bij de één resulteren in onafzienbare cascadeschades bij de opvolgende in de keten met steeds weer wisselende risico-aansprakelijkheden en al dan niet verzekerbare incidenten.
Daarom vooronderstelt ingrijpen van overheidswege in die keten tijdig en periodiek overleg terwijl tevens een overzichtelijke en begrijpelijke beleidslijn voor de middellange periode in kaart wordt gebracht, met mogelijkheden tot amenderingen door alle belanghebbenden. De bouwstop via de Interimwet werd afgekondigd zonder vooroverleg met de sectordeelhebbenden terwijl dat steeds wel had plaatsgehad binnen het zogeheten “Groene Front” dat de partner was van het ministerie van Landbouw. Kennelijk was een absolute geheimhouding noodzakelijk geoordeeld, maar waarom, dat werd niet duidelijk gemaakt. En evenmin wat nu exact het einddoel was van deze ingrepen.
Er werden fasen van afbouw van de veestapel opgegeven bij de introductie van de stop, maar die faseringen werden nadien steeds gewijzigd en dat gold ook voor de bijbehorende typische subdoelstelling, zoals de introductie van de nationale fosfaatgebruiksnormen, de nadere verderreikende aanscherping daarvan, de opgave van de maximale verliesnormen van fosfaat en stikstof, de overdraagbaarheid of inwisselbaarheid van mestquota en de gebruiksnormen van de stikstof- en fosfaat differentiatie per hectare in gebruik zijnde oppervlakte landbouwgrond. Het overgangsrecht tussen de Interimwet en de als definitief bedoelde Meststoffenwet-1987 was onduidelijk.
En steeds werd ook bij de misdrijven voor de uiteindelijke materiële invulling van de verboden gedraging – het in de grond of op het water brengen van fosfaathoudende mest – verwezen naar nadere uitvoeringsregelgevingen die gebaseerd werden op ministeriële verordeningen, die vaak in één jaar veranderden en verder gelezen moesten worden in verband met een bijbehorende ministeriële circulaire die steeds weer gedeeltelijk via de Staatscourantannonces werd bijgesteld, verduidelijkt of genuanceerd werd naar doelstelling.
Van de idee dat de wet in formele zin – die in gemeen overleg met de volksvertegenwoordiging de strafbare gedraging zo nauwkeurig mogelijk omschrijft – tevoren exact de aansprakelijkheidsvoorwaarden opgeeft bleef niet echt veel over. Dat is het legaliteitsprincipe. Strafbaarheid hoort te berusten op de wet in formele zin. Wat bleef daarvan eigenlijk hier over? Maar argwaan veroorzaakte vooral de immense háást. Welk doel kon die versnelling rechtvaardigen? De rijksoverheid placht ook hier van kleur te verschieten, want ze noemde van den aanvang verschillende doelen. Dat gaf ik al aan. Nu eens ging het om de ecologische integriteit in haar geheel, dan weer om marktregulering, dan was het tegengaan van concurrentievervalsing via omwisseling van quota een doel, dan speelde de mondiale klimaatbeheersing een doorslaggevende rol. Het was niet alleen maar uit academische overwegingen van zuiverheid van oogmerk dat de boeren het einddoel van de Interimwet in de wet verankerd wilden hebben. Dat doel, mits ondergebracht in een begripsbepalend artikel, had alle betekenis voor de interpretatie van de delictsomschrijvingen die uiteindelijk het overheidsingrijpen in alle aspecten moesten dragen.
Dat doel kan een extensieve interpretatie rechtvaardigen of kan, als de regelgever die bedoeling inzichtelijk opgeeft, via rechtshistorische interpretatie implicite bevoegdheden medebrengen bij de strafvordering of bij de aanwending van bestuursbevoegdheden. Het stáát er niet exact uitgeschreven, maar dat moet de bedoeling toch wel zijn, want anders is het uiteindelijk oogmerk niet haalbaar. Dat is dan een geoorloofde redenering. De wetgever bezwoer dat het ging om fosfaatreductie bij de mestuitstoot. Het ging om die fosfaat. Niet om de mest. Het Openbaar Ministerie moest er op gewezen worden dat het verordenende ministerie subsidies gaf bij totaal fosfaatarme voedering. Het gevolg was dat de meststoffeneenheid geen fosfaat kón uitpoepen. Wat er niet in kwam, in die eenheid, kon die eenheid vervolgens ook niet via mestuitstoot uitpoepen. Dat leek er dus op, dat zulk een meststoffeneenheid geen instrument kon zijn tot het begaan van het strafbare feit, te weten: het uitbrengen van ongeoorloofde fosfaten. Maar toch werden boeren en hun bedrijven vervolgd voor het voorhanden hebben van die eenheden. Dat was dus: vervolgen op basis van een forfaitaire vaststelling van de fosfaat bij een “varkenseenheid”of een “pluimvee-eenheid” uit dat bedrijf op basis van een berekening in een andere lagere regeling van overigens datzelfde ministerie van Landbouw. Was het eigenlijk niet zó dat het ministerie van Landbouw eigenlijk een complete herordening van de nationale veestapel wilde zó, dat er geen concentratiegebieden meer konden voorkomen? Wilde het kabinet eigenlijk niet de alsdan vrijkomende grond voor volkomen andere doelen gaan aanwenden? Dure woongrond scheppen binnen grootstedelijke agglomeraties, bijvoorbeeld? Ter beschikking te stellen aan projectontwikkelaars? Via de Meststoffenwetten, zodat niet hoefde te worden onteigend?