De bevoegdheid om je bevoegd te verklaren

Toen het Joegoslavië-tribunaal werd opgericht, werd de rechtsmachtkring van dat tribunaal deskundig betwist in de eerste de beste strafvervolging gericht tegen een betrekkelijk onbenullige reserve-officier van Servische herkomst. Hier was het de advocaat Wladimiroff uit Den Haag die de show stal met een grondig uitgewerkt niet-ontvankelijkheidsverweer. Hoe kon de Veiligheidsraad, die dat tribunaal had opgericht, menen dat het bevoegd was om een dergelijke jurisdictie uit de grond te dampen? Waar stond in het Charter van de Verenigde Naties, dat die Raad dat mocht doen? Het ging immers om uitoefening van strafmacht. Dan moest daarvoor een positieve uitdrukkelijke machtiging bestaan in het volkerenrecht. Dat eist het positieve legaliteitsbeginsel.

De Bosnisch-Servische hulppolitieofficier Dusan Tadic in Den Haag

Geen straf zonder grondslag in een uitgeschreven rechtsregel, aanvaard door een belangrijke statenmeerderheid. Die regel, zei Wladimiroff, bogend op een keur van precedenten, was nergens te vinden. Het tribunaal reageerde nauwelijks. Het wees erop dat het er wás. Dus moest het wel bevoegd zijn. Anders had de Veiligheidsraad nooit besloten dat het rechtsmachtvaardig was. Het was dus competent om de eigen rechtsmachtkring te verklaren en te rechtvaardigen. Dat is de aloude vraag naar de Kompetenz-kompetenz. Die ook nooit bevredigend is beantwoord. Ze speelde natuurlijk al toen Wilson kwam, in 1918, met de idee dat Wilhelm II terecht moest staan. Bij het Neurenbergtribunaal werd ze bekwaam uitgeserveerd door Servatius, de verdediger van Hermann Göring, de hoogste ambtenaar die in Neurenberg zat op de harde bank van de beklaagden. Reichsmarschall. Er waren geen hogeren.

Bij de voorliggende aangifte van de pressiegroep tegen Bill Gates en Boris Johnson is deze kwestie meteen weer actueel. Kan de Aanklager daarop antwoorden? Het Statuut verbiedt hem dat. Het geeft aan, dat het begrip “genocide” en “agressie” rechtshistorisch moet worden uitgelegd. Wat hebben de definitoren die de verdragen, waarin die termen werden gefixeerd, ermee expliciet bedoeld? Met “genocide” is duidelijk dat de dader een specifieke intentie moet hebben gehad. Gericht op de vernietiging van een etnisch, sexueel, religieus, tribaal  of ideologisch herkenbaar volk. Deze bijvoeglijke naamwoorden hebben een flinke bandbreedte. Etnisch, dat mag je ruimer nemen dan “rassen-matig”. Je moet wel, want de Joodse bevolkingsgroep die Hitler wilde wegvagen kon niet in rassenmatige termen bevredigend of handzaam gedefinieerd worden. Ook niet in ideologische. Evenmin in matriarchale. Ook al is de moeder de draagster van het Jood-zijn van haar kinderen. Dat is niet gelukt bij de Neurenberger-wetten, ook niet in de uitwerkingsbesluiten ervan. Het begrip “genocide” was het misdrijf dat het Neurenberg-tribunaal bij uitstek moest berechten. Het kon niet veel anders dan dat begrip volledig afhankelijk stellen van de intenties van de bedrijvers ervan. Wat hadden zij zich van de macrostructurele biotische hoedanigheden voorgesteld van het volk dat ze wilden gaan uitroeien?

De Aanklager moet in de aangifte aanknopingspunten vinden om deze voorstelling inhoud te geven. Welke populatie exact wilde Boris Johnson als samenhangende groep uitroeien? Daarvoor moet de aangifte een aanvankelijke bewijsredenering opgeven. Die hoeft nog niet een perfecte bewijsredenering die het opzet overtuigend kan objectiveren op te leveren. Perfect: de rechter, later oordelend, zal daarop zijn overtuiging in principe kunnen baseren dat de dader die schuldvorm bezat. Maar is die schuldvorm niet concreet opgegeven, dan heeft de Aanklager echt niet de bevoegdheid om zichzelf alvast, zij het voorlopig, bevoegd te verklaren, in afwachting van de samenstelling van een rechtsingangkamer bij de rechters van het hof. Hij kan de aangifte niet afhandelen. Hij komt zelfs niet tot een niet-ontvankelijkheidsbeslissing die appellabel zou kunnen zijn. De aangevers verprutsen de tijd, moeite en salarissen van de beambten van het bureau van die Aanklager.