De oorlogsverklaring aan het Sultanaat Atjeh 1873

De uiteindelijke bijeenvoeging van het systeem van Thor en dat van Van Hall betreffende de vervolging van een minister omdat hij door het ondertekenen van een wetsbesluit de grondwettelijke regeringsvorm van het koninkrijk heeft geschonden of misbruikt – thans verwoord in de artikelen 355 en 356 van het Wetboek van Strafrecht van 1881 – leidde tot tal van innerlijke tegenstrijdigheden, inconsistenties en ongerijmdheden. Het wachten was nog alleen op een casus die dat overduidelijk zou aantonen. Atjeh is in 1873 de uitvalsbasis voor inheemse zeeroverij in de Straat van Malakka. Oorlogsheren uit de binnenlanden van Sumatra organiseren dat. De Britse koopvaardij heeft er veel last van.

Londen klaagt er rechtstreeks over bij de gouverneur-generaal James Loudon te Batavia. Op 26 maart 1873 verklaart Loudon in een opwelling de Sultan van Atjeh de oorlog. Hij mobiliseert onmiddellijk de militaire gouvernementsmarine die hij troepen naar de noordelijke punt van Sumatra laat transporteren. De minister van Koloniën, Fransen van de Putte weet nergens van. De Nederlandse Grondwet bepaalt dat de oorlog wordt verklaard door de koning, uiteraard onder dekking van het kabinet. De ministers zijn er politiek verantwoordelijk voor. Loudon heeft het Indisch Regeeringsreglement-1854 geschonden. Maar Fransen van de Putte legt zich niet alleen neer bij de actie van Loudon, hij stemt er ook nog eens mee in dat Frederik Nieuwenhuizen gouvernementscommissaris wordt voor Atjeh die zal trachten met de Sultan voor Atjeh een wapenstilstandsovereenkomst te sluiten.

Minister en gouverneur-generaal schenden dus de grondwettige regeringsvorm. Maar de minister heeft daartoe niet eerst een wetsbesluit gecontrasigneerd. De gouverneur-generaal heeft een aanstelling gedaan: hij heeft een gouvernementscommissaris benoemd, die de schending van de grondwettige regeringsvorm moet voltooien. De Tweede Kamer is furieus. Hier is het koninkrijk in oorlog gekomen zonder dat het kabinet er van weet. Italië, de USA en Groot-Brittannië zijn in dit conflict geïnteresseerd, omdat ze alle drie belangstelling hebben voor een annexatie van Atjeh. De mogelijkheid dat Nederland ook met deze staten in een gewapend conflict zal komen is aanmerkelijk.

Fransen laat na de kamer tijdig, regelmatig en volledig te informeren. Er is aanleiding om de kamer een motie voor te stellen om Fransen in staat van in beschuldiging te stellen middels een door de kamer op te stellen tenlastelegging die hem verwijst naar de Hoge Raad om daar een gerechtelijk vooronderzoek te ondergaan ten overstaan van een raadsheer-commissaris. Maar: hééft Fransen een wetsbesluit in de vorm van een maatregel van inwendig rijksbestuur ondertekend? Dat eist de delictsomschrijving uit de wet op de ministeriële strafrechtelijke verantwoordelijkheid immers uitdrukkelijk. Heeft dat besluit vervolgens geleid tot de verboden toestand, die strijd met de grondwettelijke regeringsvorm? Zo ja, dan is de gouverneur-generaal niet alleen noodzakelijke deelnemer, maar hij is zelfs medepleger van de schending van de grondwet.

Maar zulk een wetsbesluit is nimmer voorgedragen. Dan kan de minister niet verwezen worden naar de Hoge Raad. Toch is er een flagrante inbreuk begaan op de grondwettige regeringsvorm. De minister kan nu tot aftreden gedwongen worden door een kamermeerderheid. Maar wat komt er van zijn strafrechtelijke aansprakelijkheid terecht? Ingedaagd bij de Hoge Raad kan hij niet worden: de bijkomende voorwaarde van strafbaarheid dat hij een wetsbesluit heeft gecontrasigneerd kan niet vervuld worden. Kan hij dan worden gedagvaard voor een commune rechtbank wegens een ambtsdelict uit anderen hoofde?

Nee: want de grondwet wijst de minister de Hoge Raad aan als forum privilegiatum voor deze opstelling die antithetisch is aan de constitutionele bevoegdheidsverdelingen betreffende het opperbestuur van de koloniën. Dáár, bij de Hoge Raad bij uitsluiting,  moet de minister vervolgd worden, terecht staan en veroordeeld of vrijgesproken worden. Nergens anders. Als het gaat om krenkingen van de grondwettelijke regeringsvorm. Zou men dat tóch doen, dan zou men de minister aftrekken van de bevoegde rechter die de wet hem toekent. Het befaamde privilegium de ius non evocando. Kan de gouverneur-generaal vervolgd worden? Neen, want hij is accessoire deelnemer van de minister. Hij volgt de rechtsgang die de wet de minister toekent. Beiden blijven dus straffeloos, al is onomstotelijk wettig en overtuigend bewijsbaar dat zij de grondwettelijke regeringsvorm hebben gekrenkt.