De Raad van State houdt Strijp uit de wind

Bij de Vrede van West-Falen of die Van Münster wordt waarachtig de Republiek der Zeeven Verenichde Provintiën volledig door de Europese grootmachten aanvaard als soevereine staat. Eigenlijk een geweldige prestatie, die nog steeds op rekening worden toegeschreven van Johan van Oldenbarneveldt, onze eerste echte eigenste minister-president. De afgevaardigden van deze rare Republiek worden niet aangesproken als “excellenties”. Dat is nét een brug te ver. Maar ze mogen de titel voeren van “Hunne Hoogmogenden”. Dat heeft Johan destijds afgekeken van de weergaloze republiek Venetië, een stedelijke handelsnatie, die hij zoveel mogelijk in het interstatelijk verkeer wil imiteren. Johan moet zijn voortrekkersrol met de eerloze dood op het schavot vóór de Ridderzaal op het Binnenhof te Den Haag bekopen. Hij liep teveel vóór de troepen vooruit. Hij viel te veel op. In Nederland heeft nooit iemand ongestraft drie keer per week volledig gelijk in het publieke domein.

Prins Maurits, onzaliger nagedachtenis, heeft voor hem een onzalige gerechtelijke moord geregisseerd door een bijzonder tribunaal opgelegd via de charade van een gepolitiseerde strafvordering in 1619. Maar in 1648 strijken de gevolmachtigden de interessen op van Johans vooruitziende politiek in Münster. Zij mogen Brabant gebruiken als bar barrièreland dat een buffer vormt tussen de Spaans-Oostenrijkse Nederlanden – België, dus – en Holland. Want de gewesten die wij nu kennen als Zuid- en Noord-Holland zijn dan nog één machtige provincie. Zij leggen garnizoen in het geblakerde en verramponeerde land van de Brabo’s, die zij beschouwen als koloniale lijfeigenen. Dat soort strategische reserves bestaat altijd uit huurlingen. Die hebben hun specialismen.

De Zwitsers zijn experts in het vloeiend bezigen van hun hellebaarden: in een dóórgaande ruk wippen zij de gepantserde ruiter uit zijn zadel met de haak, onthoofden hem terwijl hij rammelend in de borstplaten neervalt, houden met die haak het schuimend steigerend paard bij het bit en grijpen meteen de zijdgeweren en pistolen van de neergezegen krijger. De Savoyaards zijn meesters in het maken van carré van waaruit zij enfilerend spreidvuur uitbrengen uit hun musketgeweren, waarmee zij in drie volle lagen vuur kunnen afgeven, zo dicht dat geen vijandelijk infanterist hen naderen durft. Dan zijn er de mortier-bombardiers uit het Rijnland die vaak hun gerei hebben betrokken uit Luik. Maar zijn ze met hun duchtig karwei klaar, is de strijd gestreden, heeft hun huurder — de Staten van Holland – gewonnen, dan dankt deze ze meteen af: merci, Auf niemaals Wiedersehen, Sie wissen wohl de Weg. Dat weten ze.

Ze gaan naar plaatsen waar niemand durft komen wegens de beruchte reputatie. Zoals Strijp. Of de Woensel Hei. Ze hebben nog geld, leeftocht en plunderage. Maar zijn ze daar doorheen, dan voorzien ze door afpersing, afdreiging, knevelarij en gijzeling in hun dagelijks onderhoud en geen vrouwspersoon is hen heilig. De Stripers zijn het gewoon: de Geldersen wenden hen er aan, de protestantse heiligschenners vervolmaakten hun eerloos handwerk en de Hollandse huurlingen zetten dit bezwarend en gemakkelijk bedrijf, waar het gewonnene zo geronnen is, moeiteloos voort. De Stripers verwachten niet anders. Ze weten zich te drukken, ze worden grenzeloos opportunistisch, sluiten geniepige bijstandsarrangementen met hun kwellers, eren god noch gebod en investeren niet meer in enige toekomst. Ze zullen daar gek zijn. Wie nog enig pit in de ziel heeft verlaat dit troosteloos heksenland en gaat het elders proberen.

Het tekent het Striper volkskarakter. Anton Philips heeft later aangetekend, toen de lampennering die hij dirigeerde nog volop floreerde, dat de Strijpenaren zo onderdanig waren, zo schuw, zo volgzaam, zo weinig initiatiefrijk en zo vaardig in het tersluiks en achterhands beschimpen, beroddelen en verneuken van enig gezag of dat nu van private of publieke aard was. Het beviel Anton in zoverre, dat zij deswege ook erg goedkoop waren en nooit opstandig op de werkvloer. En Anton vroeg zich af, hoe dat toch zou komen of gekomen zijn. Wel, de geschiedenis leert ons het antwoord. Driehonderd jaar persistente machteloosheid, achterstelling en vernedering, bij wijd verspreid en welgeplogen patroon, heeft dat in die volksziel geprent. De Staten stelden nu de Raad van State aan als beschermer van de wingewesten. En die Raad deed zijn best. Maar hij bleef op afstand. En Strijp ligt buiten de wallen. Van Eindhoven.