Wingewest

Bij de Vrede van Münster werd als principe vastgesteld dat de situatie van 1609, toen de legers van de zeven opstandige provinciën een  afwachtingsopstelling hadden ingenomen aan de zuidelijke fronten om een eerstkomende uitval te doen in brigades tegen de Spaanse troepen, uitgangspunt zou worden bij de uitlijning, de cartografische delineatie,  van de Republiek in 1648. Deze troepen lagen in loopgraven, achter schansen en stellingen die kort te voren opgeworpen waren en die ook waren aanvaard als bestandslijnen door de commandanten van de veldtroepen bij het aangaan van de strekking van de wapenen, die men veel later het “Twaalfjarig Bestand” was gaan noemen.

Daarbij hadden die commandanten aan beide kanten omgezien naar hoogten in de grondoppervlakten, waterlopen, grint- en zandpaden, bosschages waarin al maanden bivak was geslagen, resten van gebouwen en grenzen van akkers, kloosterimmuniteiten, jaagpaden en bakens in het landschap. In die liniën waren troepen als het ware bevroren. Vandaar dat die grenzen zo grillig verlopen, tot op de dag van vandaag. De huurmiliciëns, zo werd verwacht, zouden daar zeker weken moeten wachten totdat hun huurders, de regeringen aan wederzijden, zouden besluiten tot het hervatten van de strijd, want daarover bestond geenszins zekerheid. Als Madrid nieuwe muntzendingen in zilver en goud kon bemachtigen op korte termijn uit de Nieuwe Wereld – en dat hing vooral af van de inventiviteit van de vijandelijke kapers die de westelijke oceaankusten beheersten – dan kon het krijgsgeweld weer aanzwellen, dóórgegeven door het schrille geluid van de bugels en hoorns van de brigades ter plekke.

Twaalf jaren was dat uitgebleven. Omdat steeds aan wederzijde er een nieuw beletsel was de geweldsverrichtingen te hervatten. Sedert 1602 was het aan de zijde van de opstandelingen erg goed gegaan, economisch, die hadden korte logistieke aanvoerlijnen. Maar die zaten niet te wachten op deze voortzetting van een kostbaar bloedbad. Madrid telde dat niet, maar technisch gesproken was het bijna failliet, zij het steeds weer door nieuwe economische tegenvallers. Die namen gaandeweg in ingewikkeldheid structureel toe, omdat het eigenlijk geen centraal bancair systeem had dat de muntcirculatie dirigeerde zó, dat geen hyperinflatie ontstond. En na 1621 was dat euvel blijven voortbestaan. Holland had zulk een systeem wel degelijk eerst via het nieuwe bancaire systeem dat Johan van der Veeken te Rotterdam had opgezet  in klakkeloze imitatie van het Antwerpse systeem. Daar kwam Van der Veeken, succesvol reder, koopman en marktkundige, vandaan. Hij was herwaarts gevlucht ná de Val van Antwerpen in 1585. Hij bleef katholiek. Hij kende Brabant als geen ander en was het hartelijk toegedaan. Maar ook hij was de plunderages van de huurlingen van Madrid en hun oorlogsmisdaden meer dan zat.

Node zag hij dat de strijd hervat zou worden. Brabant was het gewest naar zijn hart en nog altijd verlangde hij naar de kleurrijke mystiek van de Roomse liturgie met het polyfonisch gezang. De losse hoofsheid en de luchtige levensvreugde van de riten der Moederkerk. Zo was het gebleven nadat de woelzieke muiterij was hervat. Brabant zou noordelijk toegescheiden worden aan de Republiek. Die besloot dat het koloniaal terrein was. Om winst te genereren. Meer niet.  Brabant had in 1579 de verzekering gekregen vanwege de landsregering dat de godsdienst vrij zou blijven, maar daar deed de Vrede van Münster geen recht aan, omdat Holland dat niet wilde, kortstondig, maar beslissend. In het barrièreland zou de Nederduytse Religie de heersende worden. Maar niet de staatsgodsdienst. Hoge ambten zouden worden vervuld door protestanten. Voor Strijp betekende dit alles dat het Trudokerkje protestants zou worden en dat de katholieken niet meer zouden mogen begraven op hun middeleeuwse kerkhof. Dat was een smartelijk affront voor de talloze Strijpse families die eeuwigdurende grafrechten hadden gekocht. En die vervolgens de daarmee overeenkomende monumenten hadden opgericht.

Er kwam geen dominee. Maar zo nu en dan kwam er toch een voorganger uit Eindhoven, als er tijdelijk protestanten metterwoon zich in het Strijpse beekdal hadden neergelaten. Dat waren er echt niet veel. Leuk was het er niet, daar in Strijp. Maar soms moest een verbannene, strafvorderlijk vervolgde of armlastige uit Holland wel daarheen verkassen omdat hij het in zijn woonplaats te bont had gemaakt. Daar, dat was voorzienbaar, zouden ook rechtshandhavingsproblemen uit voort komen. En die moest de Raad van State als beheersinstantie van de wingewesten in de hand houden. Eventueel politioneel. De Raad deed dat aanvankelijk tactloos en ondoordacht. Hij kende de verhoudingen niet en snapte niet wat de aard was van de ordeverstoringen. Protestanten zagen zich als afgevaardigden van het denkend deel der natie. Ze stelden zich bepaald niet schuchter op. Ze vonden dat de inheemsen maar moesten plaatsmaken, eerbiedig slaven en blij kijken. Aldus Alberdingk Thijm in zijn Nova Catholica Neerlandia Conditio, waarvan ik de eerste titel-binnenpagina ter illustratie bijvoeg. Ik zal Thijm er nog vaak bijhalen. Evenals de sub-auteurs die hij bezigde.