De revolte van de bovenklassen

Die merkwaardige revolte-jaren aan de rumoerige Hogeschool, die ineens wereldnieuws scheen te wezen, hadden iets buitengewoon eigenaardigs gemeen. Het was beslist geen revolte, zoals Troelstra, Bebel, Ché Guevara, Mao  of zelfs Marx zich maar had kunnen voorstellen. Daar beriepen deze Tilburgse revolutionairen zich wel op, op die lieden. Maar dat was destijds eigenlijk al een aanmatiging. De protestleiders, die harde acties uitvoerden, bezettingen en zaaksvernielingen, kwamen destijds uit de sociale bovenklassen. Er waren nog echt geen makkelijke renteloze leningen of studiebeurzen voor brede massa’s beschikbaar.

Als je een vent zag met een megafoon, die onverstaanbare kreten brulde in de grote en lange gangen, was dat altijd iemand die keurig articuleerde, moeilijke woorden gebruikte en eigenlijk te dure kleren droeg, al was het zaak om er toch als een verrafelde landloper bij te lopen. Als er een oproer was afgelopen en de brandstichting was door de gemeentelijke blusdienst beëindigd, zag je de aanvoerders naar de cabriolet-vierdeurs van hun vaders lopen. Er was dan ook een enorme parkeerplaats aan de Warande-laan waar het hoofdcomplex van het universiteitscomplex lag.

Ik gis, dat dát het was, wat Frank Migchielsen en mij toch verenigde: wij waren van eenvoudige kom-af. Zo heette dat toen. En wij hoorden met verbijstering deze dure binken gescandeerd brullen om studieloon, omdat ze toch arbeiders waren die solidair waren met de werkende massa’s. Het mocht wat. Toon mij de arbeider die straffeloos om half elf half stoned van de wiet op het werkterrein mag verschijnen. Maar toch meenden ze dat serieus, deze luxe proletariërs die riepen om omverwerping van het establishment en de systeemperspectieven van de repressieve tolerantie.

Want veel zelfrelativering door humor zat er óók niet bij. Meiden waren er bijna niet onder de revolutionairen. En die er waren moesten sexueel omgeturnd worden, want men sliep gemeenschappelijk op slaapzakken in de gangen en pleincorridoirs van de prachtige hardstenen laagbouw. En dronk dure whisky en rum. Ook dat was in. Frank Migchielsen en ik keken er toch raar van op. De echte oproeren waren al voorbij, want deze voorlieden hadden al een Wet op de Universitaire Bestuurshervorming er doorgedrukt. Die regelde gesubsidieerde inspraak. Voor studenten in faculteitsraden, programmacommissies en reisverenigingen, naar New York of Toronto waar nog meer om te turnen was.

Bij de rechtenfaculteit was er Paul van der Sloot. En die had een enorme zware baard en blote voeten in jesussandalen. Die wist veel van sociale structuren die omgeworpen moesten worden en de vernietiging van het plutocratisch kapitaal. Paul richtte een studentenblad op voor deze faculteit, om richting te geven aan het volksdemocratisch elan. Dat blad heette “Non De Iure” een aardige mixt van de Brabantse vloek “Non de Ju” (verbastering van “Nom de Dieu”) en “De Iure” (over het recht)  ontleend aan tal van rechtsspreuken uit Hugo de Groots handboek over het volkerenrecht:  “De Iure Belli ac Pacis”,  over het recht in oorlog en vrede.

Ik had verslagen geschreven voor het middelbare schoolblad, het bisdomblad en het parochiekrantje, dus dat leek mij wel wat. Een redactionele wijsneus verloochent zich nimmer. We kregen subsidie en een kelderruimte met een groot stencilapparaat. Want wij gingen de wil van het verdrukte volk voortaan periodiek verspreiden. Frank Migchielsen en ik kenden die wil niet goed. Maar Paul en de overigen natuurlijk wel. Dat kon leerzaam wezen. Frank en ik gaven ons dus op bij dat “Nondeiure”.  Spontaan eigenlijk. Onberedeneerd, zoals bij de huwelijkssluiting.

In die ruimte met blak flikkerend TL-licht ontmoette ik Frank andermaal. Er dromden nog meer revolutionairen samen, waarbij Frank en ik wat beduusd afstaken, moet ik zeggen. Er was een vent die met domklokgeluid aandrong om strafrecht te bestuderen in abolitionistisch perspectief. Dat wil zeggen: met het oogmerk om dat strafrecht af te schaffen, want het was conflict-bevorderend. Die is later in Tilburg hoogleraar strafrecht geworden. Er was iemand met kromme benen in een strakke leren broek die anarchistische staatkunde in strips in beeld wilde brengen. Die werd dus universitair docent in het staatsrecht in Tilburg, later. “En jullie, wat doen jullie?” beet Paul ons schneidig toe. Ik deelde mee dat ik wilde schrijven over emancipatoir hoger onderwijs. En Frank Migchielsen zei dat hij de stencilmachine wel wilde bedienen. En koffie halen. En de distributie regelen. Dat was, zei de Sovjet-redactieraad, goed. Als we maar geen grote bek hadden.