De transterritoriale verantwoordelijkheid van een EVRM-staat

De actieradius van het EVRM was inmiddels ruim buiten de ruimtelijke scoop van het oorspronkelijke EVRM-rechtsgebied van de Raad van Europa uitgebreid. Bedenk: ik spreek hier over de heerschappij van het EVRM voordat de enorme exponentiële aanwas van EU-staten oostwaarts had plaatsgevonden terwijl die staten op basis van het Verdrag van Lissabon van 2004 óók gaaf en onvoorwaardelijk die waarborgnormen moesten garanderen – effectief en direct – aan de ingezetenen van dat kolossale rechtsgebied. De Russische Federatie was nog geen lid van de Raad van Europa, haar satellietstaten uiteraard evenmin. Hongarije, Roemenië, Polen, Slovenië, Macedonië reikten oogknipperend naar het nieuwe licht uit Het Westen, waarvandaan de dageraad slechts zeldzaam reikt in het Avondland.

Of men dat nu leuk vindt of niet. Het Westen rukte op naar het oosten, want de kans leek geopolitiek schoon dat te doen zonder militaire doorzettingsmacht, alleen op basis van economische en monetaire perspectieven, waarbij de immense bereikbare schaalvergroting van het mogelijk handelsdebiet wat dat Westen betreft doorslaggevend leek. Het Oosten moest alleen nog wat additionele humanitaire waarborgnormen accepteren en uitvoerbaar maken binnen de nationale rechtssferen. Fluitje van een cent. Dacht Brussel. Dat alleen maar keek naar de papieren rapportages van expertgroepen die inderhaast kwamen visiteren of een voorportaalland, dat zich had aangemeld als associatie-kandidaat deze normen inderdaad effectief zou kunnen garanderen aan alle ingezetenen.

Waarbij de groepen ook heel best wisten dat Brussel aan de Wetstraat en Het Berlaymond-gebouw het helemaal niet echt prettig vond als er terug gerapporteerd dreigde te worden dat dat zo in één, twee drie niet echt realistisch was. De leden van dergelijke groepen werden door deze voorportaallanden onthaald alsof ze Sinterklaas waren. Deze beeldspraak is alleen in Holland echt duidelijk, vrees ik. Omdat het daarom erg prettig was om lid te zijn van zulk een groep, waren de rapporten doorgaans ook erg optimistisch. De gastheren deden daar ook alles aan. Ook al om de bezoekers niet te veel in gewetensnood te brengen. Zo waste de ene hand de andere. Het EVRM-Hof te Staatsburg wees nu een serie principiële beslissingen waarbij een EVRM-staat ook aansprakelijk werd voor schendingen van de in het EVRM opgesomde of geïmpliceerde waarborgen door een staat, die geen lid was bij het EVRM. Als de EVRM-staat uitleverde aan een staat die deze borgen niet erkende en ook niet bij machte zou zijn om zulks alsnog effectief en onmiddellijk te doen.

In zulke gevallen bestond immers de aanmerkelijke kans dat de uitgeleverde aan dergelijke schendingen alsnog onderworpen werd. Door de verkrijgende partij. Die, overigens, geen lid was van het EVRM en ook helemaal niet van plan was zulks te gaan worden. Dan bestond immers de kans op een flagrante schending van dat EVRM. En dan was de EVRM-partij die niettegenstaande die mogelijkheid toch verwijderde naar zulk een staat daarvoor middellijk medeaansprakelijk. De bijzondere persoon die bedreigd werd met zulk een verwijdering kon dan een beroep doen op deze flagrante schendingsmogelijkheid. In Nederland hield dat in dat – gelet op de artikelen 93 en 94 van de Grondwet – de rechter desgevraagd de verwijdering onrechtmatig kon verklaren.

Omdat uitlevering en uitzetting in feitelijke verschijningsvorm op hetzelfde neerkomen – de bijzondere persoon wordt met dwangmiddelen buiten het grondgebied van Nederland gebracht mede met het oog op een nationaal belang van Nederland – waarbij onmiddellijke terugkeer nooit effectief afdwingbaar is, was het nog even wachten totdat Nederlandse rechters nu ook besloten dat uitzetting, terugleiding van minderjarigen, overlevering voor militaire krijgsrechtspraak, overdracht van veroordeelden en gedetineerde getuigen onder deze omstandigheden een onrechtmatige overheidsdaad zou zijn. Deze rechtshandelingen werden dus en masse verboden. Ook wanneer de staat die de persoon binnen zijn rechtsmacht wilde hebben kon aantonen dat ze op basis van haar verdragspositie wel degelijk recht had op aanlevering.

Het EVRM was daardoor, hoezeer oorspronkelijk alleen interregionaal bedoeld, eigenlijk een universeel wereldomspannend verdrag geworden. Met verlammende consequenties voor het interstatelijk klassiek rechtshulpverkeer. De eerste staat die daarmee geconfronteerd werd was de USA. Het ging om een uitleveringscasus tussen Nederland en die staat. Het EVRM begon overduidelijk de statuur te krijgen van een nieuwe onbepaalde open einde catalogus van generieke verblijfsstatussen ook voor illegalen en zelfs voor personae non gratae. Dat zat er duidelijk aan te komen in 1993.

Vandaar dat Grosheide en ik er zo de spat in wilden blijven houden. We waren, overwoog ik, op dertigduizend voet voortsuizend naar onbekende verten westwaarts boven de Atlantische Oceaan in de KLM-Businessclass, allebei vakkundig gevloerd en buiten werking gesteld in het vreemdelingenwetgevingstraject. Maar, ik moet toegeven, de huisjes met vieze jonge klare erin die deze luchtvaartmaatschappij placht uit te delen aan de geprivilegieerden op het upperdeck waren bijzondere collector items. Mooi vond ik ze niet. Ik heb geen verstand van kunst. Dat verweet mijn moeder mij al. Ik heb er nu een hele stad van. Op mijn keukenkastjes staan ze gereid. Elk nadeel heb ze voordeel.