Een scharnierpunt in mijn leven was toen ik ambtshalve te maken kreeg met het onderzoek naar de binnenkerkelijke ontucht in de roomse rechtsorganisatie dat opgedragen was aan de commissie-Deetman, de voormalige politicus. Ik had zelf geen deel aan het actieve onderzoek. Gelukkig maar. Ik kan nog steeds het eindrapport niet goed tot mij nemen. De zaak was, dat Deetman als protestant niet goed wist hoe de canonieke hiërarchie precies in elkaar zit: wat wáren nu precies die kloosterlingen, paters, fraters voor ambtsdragers en hoe waren ze ingebed in de katholieke zuil? Wat was nu het verschil tussen een wereldheer en een religieuze deelhebber aan een congregatie? Hoe werd nu eigenlijk frater? Waarom hadden bepaalde congregaties specialisaties in het middelbaar onderwijs en wat betekenden in dat verband de internaten? Had een bisschop een inspectiebevoegdheid jegens die internaten in zijn rechtsgebied? Wat betekende de kloosterlijke immuniteit binnen die diocesane rechtskring? Waarom waren de paters Salesianen van Don Bosco ingeschakeld bij het lager beroepsonderwijs en de Augustijner pater nu net niet? Deetman en zijn medeleden begrepen er niet veel van. Hun vragen moest ik kunnen beantwoorden zodat een normaal mens er ook chocolade van kon maken, want het rapport was bestemd voor de Tweede Kamer. Hoe geloofwaardig was nu iemand als kardinaal Simonis, de aartsbisschop van Utrecht, als hij bij voorraad beweerde dat het college van bisschoppen niet had kunnen weten van de ontuchtpraktijken door paters, fraters en kapelaans in internaten, gestichten, geneeskundige inrichtingen, gezondheidscentra en jeugdorganisaties? Hoe kwam men erachter waar de mogelijke slachtoffers te traceren waren? Ik zat bij het Parket-Generaal vanaf 1 juni 2000 als raadadviseur volkerenrechtelijke vraagstukken en kwesties van institutioneel interstatelijk publiekrecht. Maar ik had meteen al naam gemaakt als expert is het canonieke – binnenkerkelijk – recht. Omdat de Gay-krant een aangifte had gedaan bij het Amsterdamse arrondissementsparket ten laste van Paus Johannes Paulus II. Die had weer eens flink uitgepakt tegen homofielen die actief hun seksuele georiënteerdheid bedreven. Voorafgaand aan het Angelus-gebed dat de kerkleider placht te bidden vanuit zijn werkkamerraam in het Vaticaans Paleis, van waaruit de Heilige Vader terstond daarna de apostolische zegen pleegt te geven. Op iedere zondagochtend. De Gay-krant wilde dat de plaatsvervanger van Christus door het Nederlandse Openbaar Ministerie vervolgd zou worden wegens discriminatie en haatzaaien op grond van een seksuele oriëntatie. Het parket van onze hoofdstad had de aangifte in behandeling genomen en daarvan persbericht doen uitgaan. Dat had direct in de media flink wat commotie veroorzaakt. Maar uit dat bericht bleek wel, dat Amsterdam eigenlijk vond dat een Paus gerust wel vervolgbaar was naar Nederlands strafrecht. Ik kom daar nog later in Blogs op terug. Wat in de pers werd daar heel wat commentaar op gegeven, op die rechtsmacht-aanmatiging van Amsterdam. Een paus geniet doorgaans volkerenrechtelijke immuniteit, laat ik mij daartoe in dit verband maar even beperken. Dus. Er was weer eens heibel in Den Haag. De minister van Justitie vond de Amsterdamse actie niet echt leuk. Had men niet even kunnen overleggen met het departement? En hoe stond het met de jurisdictievraag? Moest straks Nederland om uitlevering vragen van de Paus? De super-procureur-generaal herinnerde zich dat ik rooms was, en dat ik er wel weer alles van af zou weten. Hij liet mij de zaak afdoen. En zo kreeg ik de naam van een canoniekrechtelijk expert. In die hoedanigheid compareerde ik regelmatig ten behoeve van de commissie-Deetman. En kwam ik op de hoogte van de duizende schrijnende ontuchtgevallen en de pogingen van het episcopaat om die allemaal te verheimelijken.