Den Haag is een stad die barst van de onbegrijpelijke monumenten, gedenkstenen, kunstwerken met een bijna bovenzinnelijke strekking, vreemde staketsels en statige, maar onwerkelijke doelbestemming. Neem nu eens de merkwaardige Thorbecke-groep aan het korte einde van het Lange Voorhout. De korte poot van de letter “L” die deze door bomen omzoomde allee midden in dit dorp vormt, de deftige baan, waarover in september de Gouden Koets placht te rollen, als het staatshoofd de vergaderingen van de Staten-Generaal pleegt te openen ter markering van het begin van het parlementaire jaar. Prinsjesdag. De Hagenezen weten precies wat dat voor een dag is. Ze bevroeden het. Uitleggen kunnen ze het niet. Toch wordt hen dat vaak gevraagd. Door de talloze vreemdelingen uit alle windstreken ter wereld.
Want ook Den Haag wordt overspoeld door toeristen. Die kijken hun ogen uit. En lopen op de inwoner van de stad achter de blonde duinen toe, uitbarstend in hun eigengemaakte Pidgin-Engels. Ze ratelen je toe, de Aziaten en Afrikanen, duidelijk een dringende vraag stellend, daarbij wijzend op die groep met een sjaggerijnige Thorbecke in het midden. Thorbecke zit gehinderd achter een bureau, somber glurend naar de overkant, naar een torentje dat boven de huizendaken uitpiept. Thorbecke ziet er uit als een gramstorige bovenmeester die niet gehinderd wil worden. Vlak naast hem zit een mevrouw met een heel korte rok op een soort tafel of tabouret.
Ze heeft de benen iets uit elkaar. Zodat het er de schijn van heeft dat ze haar kruispartij inviterend etaleert. Vooral de Aziaten kijken er geïnteresseerd naar. Langdurig. Ze drentelen er omhéén. Ze kijken naar de kinderen die óók in kunststof bij de mevrouw samengedromd staan. Ze lopen er nóg eens omheen, om deze merkwaardige groep. Thorbecke lijkt op een pooier, die zijn prostituee veil heeft doch haar niet wil aanprijzen in afwachting van een te fixeren prijsstelling. Maar wat die jeugd er dan mee te maken heeft, dat snapt de gemiddelde Japanner niet. Hij zoekt overduidelijk naar een verklarend bord dat de placering van de groep rechtvaardigt. Dat bord is er niet.
Daar komen, als bejaarde suppoosten, Geer en Goor net aan sjokken, op zo’n dierbaar moment. Vooral Goor ziet er dan ineens leidinggevend uit. Hij is een hoofdgids met brevet, dat ziet de Japanner metéén. Geer is zijn hulpje die de tas met gidsjes draagt in alle zeven talen van de Verenigde Naties. Goor ziet dat de Japanner een aantal leuke vrouwtjes in zijn gevolg heeft. Goors rug recht. Goor kijkt veelwetend en beherend als een Ortskommandant in bezettingstijd rond. Hij markeert de pas van het armzalig duo. En de Japanner slaat direct aan, hulpzoekend Goor aanziend. De Japanner braakt nu zijn Engels uit, waarbij blijkt dat het gegeven dat Aziaten moeite hebben met het rollen van de “r” in klankrijke woorden géén sprookje is. Goor ziet de Japanner begrijpend aan. Hij wacht tot de inwoner van het Land van de Rijzende Zon is uitgekwetterd. En dan gaat Goor uitleggen, wat of dat deze groep, in kunststof en hardsteen uitgevoerd, nu eigenlijk helemaal precies voorstelt.
Er zijn leuke Japanse meisjes bij deze toeristengroep, maar ze hebben jammergenoeg niet zulke korte rokken aan als de mevrouw die zittend erotische signalen uitzendt binnen in de monumentale groep. Hebben ze dat wel, de meisjes, dan beduidt Goor dat ze op de bankjes moeten gaan zitten bij de monumentale groep. Goor gaat dan vóór hen staan. Als een reiger die een vis speurt onder het rimpelend wateroppervlak van de Hofvijver. Goor zakt óók iets door de kniegewrichten. En legt uit. Langdurig.
Goor wijst omstandig en vertelt over de Nederlandse grondwet en zo. En hoe die bedacht werd. Hoe de Nederlanders daardoor verschrikkelijk democratisch werden. En hoe blij dat ze daardoor geworden zijn. Met elkaar. En hun staatsbestel. Hoe wijs alles in elkaar zit in dit polderland. Dat zo geweldig floreert. Leerzaam. Soms is er een monument, waar geen sjokolaa van te maken is. Ook niet in het Esperanto-Engels. Dan mag Geer het uitleggen. Tenminste, als de toeristes geen jonge meiden zijn, maar wel dikke konten hebben. Dat doet Geer dan. Welke zeeheld herdacht wordt via het hier afgebeelde monument, daar had u nou nog nooit van gehoord. Geer ook niet. Maar die verzint dat dan ter plekke. Goor kijkt zeer kritisch. En deelt later in het Nederlands mee dat deze vrouwtjes een reet hebben als postpaarden.