Geloof maar dat die interbellaire samenleving in Nederland van huichelarij, verkrampt standsbewustzijn en geborneerde sociale verzuiling en stratificatie aan elkaar hing, vooral in het toch nog steeds inerte Den Haag dat niet op grote industrialisatie, havenbekkens en transito-dienstverleningen kon rekenen. Het was een ambtenarenstad. Wat de ambtenaren precies presteerden, waar zij het landsbelang definieerden en hoe zij contact bleven houden met de maatschappelijke werkelijkheid bleef in het ongewisse. Het enige wat vaststond was dat hun aanstelling nimmer democratisch gelegitimeerd was, dat hun effectiviteit niet meetbaar was of scheen te zijn en dat de volksvertegenwoordiging op dat punt zelden of nooit een minister echt het vuur na aan de schenen legde. Daarin lijkt dat interbellum echt wel op de periode die we nu doormaken. En óók dat de Tweede Kamer in steeds meer fracties uiteenviel die er op uit waren te polariseren.
In 1933 namen vierenvijftig partijen deel aan de nationale verkiezingen. In deze periode woekerden schandalen rondom de bewindspersonen dan ook welig en steeds niet zonder feitelijke grondslag. Een groot deel van de departementale ambtenarij ging op aan het “uit de wind houden” van de eigen minister via de doofpot, die dan ook stampensvol raakte. Colijn trad het meest op de voorgrond. Hij raakte dan ook betrokken in vele schandalen, waaronder het nimmer opgeloste drama van zijn sexuele omgang met de Berlinerin Helga Schulze. Vaststaat wel dat de Gestapo trachtte Colijn zover te compromitteren dat hij door zijn betrekkingen met Helga zo chantabel werd dat hij nodeloos lang aan de Gouden Standaard voor de Nederlandse Gulden zou blijven vasthouden. Colijns monetaire politiek fixeerde het tienguldenstuk op een goudwaarde van 6, 098 gram fijn, óók toen andere Goudbloklanden al lang deze gouden standaardisering van het nationale muntstelsel al hadden losgelaten — zulks zonder Nederland tevoren te waarschuwen dat zij gingen devalueren.
Colijn was compleet overvallen toen Londen in 1931 aanmerkelijk devalueerde, overigens om intern monetair-financiële redenen. Berlijn bleef aan de goudkoppeling rigide vasthouden ten nadele van Nederlands goudvoorraad, zodat maanden lang Nederlands goud weglekte naar Schachts Reichsbank. Nazi-Duitsland zat dan ook ernstig verlegen om aanvulling van zijn nationale goudvoorraad, zoals Colijns experts steeds weer zwetend vóórrekenden. Maar Colijn bleef volhouden aan de standaard uit morele overwegingen niet te kunnen tornen. Wij zijn geen muntvervalsers, liet hij zijn achterban steeds weer weten. Terwijl de katholieken van persistente devaluatie zo ongeveer een geloofsartikel hadden gemaakt. Colijns brede basis-kabinet kraakte en steunde en stommelde van crisis naar crisis. Duitse bronnen suggereerden steeds tersluiks Colijns illegale omgang met Helga als de katholieken bij deze devaluatie-beslissing de overhand dreigden te gaan krijgen, onder meer door nonchalant de tabloid-pers, ook toen al tierig in het stugge Nederland dat zo calvinistisch beweerde te zijn, enkele compromittante kiekjes te tonen, geheel off the record natuurlijk.
Colijn, getrouwd met zijn volle nicht Helena Groenenberg in 1893, diende op het punt van de huwelijkstrouw uiteraard onberispelijk te zijn, bijna op het onmenselijke af. Hij gold immers als de vaandeldrager van het puur geformeerde volksdeel dat hem sedert 1913 in het zadel had geholpen en gehouden. We willen niet weten hoeveel tijd, vernuft en bureaucratische moeiten er jaren lang aan gespendeerd zijn om Colijn in dit opzicht witter te houden dan het hysop waarmee de gelovige bij zijn levensintrede dient te worden besprenkeld volgens de ontroerende intrede hymne bij de zondagse hoogmis. Want Helena, geadviseerd door vooraanstaande bancaire betrekkingen te Amsterdam, serveerde zorgvuldig kaart na kaart uit bij deze kostbare klaverjaspartij waarbij de bank gehouden werd door eveneens gecompromitteerde joodse tussenpersonen.
De belastingbetaler mocht volstorten, zoals steeds. Maar van iets weten, dat mocht hij niet, ook al tastten de primaire bewijzen zich zodanig op dat de katholieke minister van Schaik er niet meer buiten gehouden kon worden. Deze, het spel kennende dat gespeeld moest worden, lichtte uiteraard meteen Colijn in. Zodat bewijsposities vakkundig verdwenen bleken toen het Openbaar Ministerie zich bezig ging houden met de vervolgingsbelissing. Samenspanning door de elite om deze gave gulden-kampioen à tout prix te sauveren? Natuurlijk niet zeiden de leden van de rechterlijke macht, hol van deerlijke verontwaardiging, om het hardst, zo’n doofpot bestaat niet in Nederland. Nederland, gidsland immers? Een voorbeeld voor de naties? Gods eigen uitverkoren volk?