Een ieder verbindend internationaal recht

Hiervoor ging ik al in op de merkwaardige inlas van een waarborg in onze Grondwet via de artikelen 93 en 94 daaruit. Zie Blog dd. 7 januari 2024 https://gerardstrijards.nl/direct-doorwerkende-supranationale-waarborgnormen/In artikel 94 wordt bepaald dat in ons Koninkrijk de wettelijke voorschriften geen toepassing mogen vinden als deze niet verenigbaar is met “eenieder verbindende bepalingen” van verdragen. Wat daar nu precies mee bedoeld was, was in 1953 niet echt duidelijk.

Het artikel was opgenomen zonder veel omhaal op voorstel van een Kamerlid Serrarens. Lid van de Katholieke Volkspartij en hartgrondig voorstander van “De Europese Gedachte”. Hij had rechten gestudeerd, maar dat nooit afgemaakt. Al vanaf 1935 was hij sterk afwijzend geweest tegenover het nazidom. Dat had hij niet onder stoelen of banken gestoken. Sedert 1937 Tweede Kamerlid voor de Roomsch-Katholieke Staatspartij.  Gevolg: Hij was een van de eerste activistische politici die voor de Duitsers moest onderduiken, op grond van Duitse bepalingen. Van de bezetter dus. Hou dat even in de gaten.

Die wilde dat verdragsrecht boven de Nederlandse wetten of de in Nederland geldende wetsvoorschriften zou gaan en dat de ingezetene daarop een beroep kon doen. De regering voelde er niet veel voor. Maar zag ook weer geen bezwaar. Het amendement ging dus dóór de Kamer. Want als de regering niet veel meer te vertellen had, dan dat we dit soort dingen aan “de rechtsontwikkeling” moeten overlaten is er geen reden om een kamerlid niet te gerieven door een kennelijk weinigzeggend amendement van zijn hand niet bij meerderheid te aanvaarden. Serrarens had op allerlei vragen geen toereikend antwoord, zoals wie nu beoordeelde of een verdragsbepaling een eenieder verbindende strekking heeft.

En wat het rechtsgevolg was, als die strekking niet verenigbaar is met een wettelijk voorschrift. Welke wetgever dan bedoeld wordt. De Nederlandse, zou je zo zeggen, maar dat scheen ook weer niet zeker. Kennelijk geen spraakzaam persoon, die Serrarens. Nu ging de regering in 1953 ervanuit dat Nederland nooit verdragen sloot, die niet verenigbaar waren met de Nederlandse wet. Daarom was Nederland ook bijna automatisch lid geworden bij het EVRM. Dat bevatten fundamentele normen over grondrechten van de mens, maar een rechtsstaat als Nederland, zo stelde het kabinet in 1956 nog eens behaaglijk vast voldeed vanzelfsprekend aan die normen, wat dácht je. En passant zei de regering erbij, dat de rechter hier aan zet was.

Die zou wel uitmaken (1) of hier sprake was van een verdragsbepaling die “naar haar aard” eenieder kon verbinden en (2) of de wet waarom het zou gaan daarmee – met die bepaling – onverenigbaar was. Dat nam de regering niet aan, dat Nederland zo’n wet had. Maar goed, in dat onmogelijke geval zou de rechter beslissen. Niemand ging op de consequenties verder in, want men had – kennelijk – wel andere katten te geselen. Rechters waren erop uit, in deze periode, zulke conflicten van regels te voorkomen, de Nederlandse rechter legde wetten altijd verdragsconform uit, maar gaf ook niet direct een royale uitleg aan de verdragen die je hier eventueel zou kunnen bedoelen. Rechters waren gouvernementeel en niet activistisch. In de vijftiger jaren. Waar het om ging, zei het kabinet triomfantelijk, was dat in Nederland verdragen boven de wetten gingen. Zo’n fijne staat was Nederland nu eenmaal. Daaraan kon geen andere staat tippen. Zo was het precies. Dat merken we nu wel. In het immigratievraagstuk.