De voortzetting en uitwerking van de uitgangspunten met bijbehorende immigratie-doelstellingen van wetsvoordracht 22735 liep uiteindelijk geheel stuk op de vooropgezette tegenwerking van de rechterlijke macht die haar zou moeten toepassen, maar ook op brede maatschappelijke tegenkantingen die al in het voortraject van de eerste fase ervan duidelijk werden. De verantwoordelijke bewindspersoon Aad Kosto werd met misdrijven tegen het leven bedreigd, hetgeen resulteerde in het opblazen van ’s mans privéwoning, waarbij Kosto te nauwer nood zijn echtgenote die aan spieraandoeningen leed tijdig uit het pand kon halen.
Kosto meende niettemin, dat het wetsvoorstel voortgang moest blijven vinden. Hij kon de strekking ervan billijken en aanvaarden, mede, omdat hij onderschreef wat de geraadpleegde actuarissen hadden voorspeld over de stelselmatige ondermijning van de collectieve sector, gebaseerd op een systeem van plichtmatige volksverzekeringen. Deze ondermijning treedt nu manifest aan het daglicht. En als gewoonlijk zullen Henk en Ingrid het gelag gaan betalen, zoals zij dat ook moeten doen voor de nefaste gevolgen van de kredietcrises-2008 waar zij part noch deel aan hadden, evenmin als aan de begunstiging van de boven beschreven massale immigratiegolven.
Deze begunstiging is mede te wijten aan de non gouvernementele organisaties die aan deze golven hun inverdieningsmodellen kunnen ontlenen, want hun personeel, boventallig als steeds, weet wel hoe in deze zachte sector de staatskas geplunderd kan worden. Verder bleek het meergeciteerde EVRM steeds vaker een – van oorsprong niet bedoelde – catalogus van generieke verblijfsgronden. De artikelen omtrent de waarborging van het recht op leven, het folterverbod, het vrijheidsrecht, het verbod van wrede of onmenselijke behandeling en vooral de brede en excessief garantie van het gezinsleven, de persoonlijke levenssfeer en het familieleven – private life, family life and analogous personal interdependencies and home – alles gedefinieerd naar het recht van de staat van herkomst, verplichten de EU-lidstaten in beginsel bij een real risk op schending van deze borgen tot feitelijke verblijfsverschaffing.
Maar niet veel hunner geven op grond daarvan klakkeloos een toelating af, met alle rechtsingang tot de collectieve sectoren op nationaal niveau. Nederland, soms maar vaker niet dan wel daartoe gedwongen door een rechterlijke uitspraak, altijd wel. Het doet dat op basis van de artikelen 93 en 94 van de Grondwet. Maar die toepassing is niet in overeenstemming met de reden waarom deze artikelen in die Grondwet op die plaats prijken. Die was gelegen in de weigering van de Hoge Raad om decreten van Hitler en verordeningen of wetsbesluiten van de Nazi-bezetter intrinsiek te toetsen aan het Landoorlogreglement-1907 en het bijbehorende verdrag nopens de regeling van vijandelijke bezettingen en hun verhoudingen tot het nationale recht van de bezette staat.
Het gevolg is nu, dat ook de Terugkeerrichtlijn van de EU betreffende de terugleiding van uitgeprocedeerde vreemdelingen naar de staat van herkomst of de eerstverantwoordelijke staat directe waarborgnormen blijkt te bevatten die uiteindelijk toch tot toelating nopen. Tenminste, dat vindt de Nederlandse rechter. Terwijl uit de geschiedenis van de totstandkoming van die Richtlijn blijkt dat de EU-leden – dus de staten – elkaar hier uniformiteit van die terugleiding beoogden te verzekeren. Dus instructies, op te volgen door de betrokken administraties.
Maar ook dat werd al in het vooruitzicht gesteld in de bewogen nacht van 22 december 1992 toen de Eerste Kamer morrend deze eerste wetsvoordracht aanvaardde. Pas toen staakten ook de departementen in het uitvoeringstraject hun openlijke tegenwerking. Zodat de circulaire uitvoeringsteksten tussen 22 december en 29 december alsnog gecomponeerd konden worden en het overgangsrecht op het nippertje in het Staatsblad geperst kon worden. Daarna werd het verzet niet gestaakt. Maar het werd ondergronds voortgezet. Met alle vrucht van dien.