In 1809 had de Franse Keizer wel genoeg van de eigenzinnigheid van zijn jongste broertje, Lodewijk, die voor zijn Hollanders nog een betrekkelijke autonomie had willen overeind houden. Hollanders. Koning Lodewijk Bonaparte had te Parijs uit handen van zijn grote broer het “Koningrijk Holland” ontvangen ter bestiering, onder voogdij van het familiehoofd dat voortdurend oorlogen bleef voeren. Lodewijk was de Brabo’s toegedaan, als onderworpen katholieken die derderangs burgers waren gebleven, niettegenstaande alle grondrechten die over hen waren nedergedaald krachtens de ene na de andere hoogdravende constitutie. De Strijpers hadden er eigenlijk, neerhurkend in hun beekdal, nog altijd met moeite hun roggebrood, onderroome en boekweitpap, boekweitsoep met vage vetkringen, zult en blaasspek dagelijks bij elkaar scharrrelend weinig van gemerkt.
De grote gebeurtenissen van het wereldtoneel waren hen voorbij geschicht. Botti had bij een volksstelling de armelijke staat van de gemeente opgegeven: de helft zou van de publieke bedeling moeten leven. Maar de publieke armenkas was daarvoor ontoereikend. Er werd wel gebedeld, als er vreemdelingen doortrokken. Die kwamen zelden langs. Ze waadden niet graag door het slijk, er was geen goede herberg die een middagschaft kon geven. De Strijpers trokken, als er vraag naar was, mee met de seizoen-arbeiders uit het Walen-land, noordwaarts, om daar te oogsten, de dariebeugel te trekken, de hooischelven op te tasten, mee te dorsen en soms langs de watergangen vaartuigen te jagen. Maar deze tochten waren lichamelijk bezwarend. Er trokken er honderdvijftig uit. Maar die kwamen lang niet allemaal terug. En veel bracht de wederkerende rest niet in.
Bijna negenhonderd gemeentenaren waren in het dal bekend, ze waren bijna allemaal arm. Nijverheid van betekenis was er niet. Bij de inlijving was een streep gehaald door de mogelijkheid dat de Luiker pachten toch gedeeltelijk zouden herleven: bij de regelingen was voorzien dat de Franse staat in een dergelijke herleving kon toestemmen op voordracht van de bisschop van het rechtsgebied als hij gemotiveerd opgaf dat hij de tienden behoefde voor het onderhoud van de kerkfabriek, het bedehuis, de pastorie en de veestapel. In Den Bosch zat sedert 1629 geen bisschop meer. Dus kon de Luiker kerkvorst, die geen prinsentitel meer mocht voeren, deze voordracht indienen bij het Parijse departement voor de katholieke erediensten en religieuze aangelegenheden. Dat was Jean-Évangéliste Zaepfell geweest van 1802-1808.
Die was de grootoom van de streng bonapartistische generaal Henri Jacques Guillaume Clarke. De nieuw-gemijterde was vooral van plan niets te doen wat de keizer zou kunnen mishagen. Hij reorganiseerde zijn bisdom, gedefinieerd op grondslag van het al genoemde concordaat van 1801. Botti gaf op dat er nog kercke-akkers in pacht waren met tienden-afdrachten. Die lagen binnen een perceel van noord naar zuid lopend vanaf de Heuvelseweg noordelijk en de Hastelweg zuidelijk. Oostelijk waren ze begrensd door de Gender en haar sprangen. Zuidelijk door de Slibvoirdes. Zie het kaartje. Deze omvatten akkers gereed tot agrarische bewerking en beweiding. Veel brachten ze niet op, maar aangezien de protestanten de tienden al jaren niet hadden geïnd waren hun heffingsrechten te niet gegaan. Door non usus, door ze gewoonweg niet geldend te maken, vermoedelijk, omdat ze daarvoor sedert 1798 geen doorzettingsmacht hadden kunnen uitoefenen. Botti had ze overgenomen zonder schadeloosstelling. Maar véél had hij er niet aan gehad, want al zou hij ze recht- en wetmatig kunnen effectueren, dan hadden de kosten daarvan de baten overtroffen, omdat hij ze notarieel had moeten doen verlijden op basis van de overgangsbepalingen bij de Staatsregeling-1798.
De Vicaris-Apostoliek Van Alphen was daar voorshands vanuit Schijndel mee akkoord gegaan. Maar die was ontboden in 1810 te Parijs. Hij was zelfs verschenen voor Napoleon. De keizer had hem toegesnauwd dat hij de kerkelijke ambtenaren die Parijs hem opgaf ingevolge het concordaat stomweg diende aan te stellen in zijn rechtsgebied als kerkelijke bedienaren. Van Alphen had dat geweigerd. De keizer had verstomd gestaan, niet meer gewend aan enige tegenspraak. Hij had gedreigd met eenzame opsluiting met gijzeling van familie. Van Alphen had vriendelijk weergegeven, dat hij met belangstelling zulks afwachtte. Daarop was hij gevankelijk naar het cellulair complex te Vincennes gevoerd.
Daar gedetineerd had hij zijn priesters in Zuid-Oost Brabant gelast dat zij geen ambtshandelingen meer mochten verrichten ter uitvoering van enige aanwijzing gedaan door of namens Parijs, en dat zij evenmin enige bevoegdheid mochten aanwenden die zou kunnen berusten op het concordaat dat heiligschennend, onrechtmatig en onwetmatig heette. Botti had dus, voorzichtigheidshalve, de burgemeester van Strijp doen weten dat hij van heffingsrechten afzag. Hun herkomst was onduidelijk en hij mocht niets bestuursrechtelijk doen wat niet direct was terug te voeren op de oude regeling van het Meerssens partage-verdrag van 870. Want dat had Rome wel erkend, en dat concordaat had het Vaticaan uitvoeringstechnisch geschorst. Daarmee waren de tiendheffingen over de kercke-ackers beëindigd, tenzij nieuw, door Rome erkend, wereldlijk gezag uitdrukkelijk anders zou beslissen krachtens een nieuwe concordataire regeling. De kercke-ackers te Strijp waren teniet gegaan, al lagen de percelen braak en voor de grijp.