Europese illegalen II

In 1992 kreeg dit verschijnsel, de vervoeging van documentloze illegalen, steeds meer vat op de bevolkingsopbouw en samenstelling van Noordwest-Europa. De memorie van toelichting op wetsontwerp 22735 Kamerstukken II, 1991-1992 nr. 3 opent met de beschrijving van deze exponentiële groei van die influx en de daaraan inherente trajectverschijnselen mét de bijbehorende capaciteitsproblemen voor Duitsland, de OSLO-staten en Nederland. In deze toelichting wordt erkend dat deze landen gelijkelijk met deze gecompliceerde verschijnselen werden overvallen, hoezeer ze hadden kunnen voorzien dat het wegvallen van de strikte buitengrenscontroles aan de gemeenschappelijke oostelijke grenzen deze gevolgen zouden moeten hebben. Zie hierboven de Blogs onder https://gerardstrijards.nl/grosheide/

De memorie voert dan ook het pleit voor deze staten om gezamenlijk en solidair op te treden: deze staten zitten immers in hetzelfde schuitje. Maar daar kwam niet veel van terecht, want de Unie kende de gemeenschappelijke vreemdelingenpolitiek nog niet als een zaak die op Europees niveau bij wetsbesluiten, genomen in gemeen overleg met het Europese Parlement geregeld zou moeten worden. Op dit punt blijft het Europese recht systemisch defect en instabiel doordat de bijbehorende instituties niet op orde zijn: FRONTEX en GEAS. De Unie zag destijds ook nog steeds niet dat het hier een gemeenschappelijke taakstelling zou hebben. Dat constateerde de Tussenbalans-1991 al. Zie:  https://gerardstrijards.nl/het-nieuwe-nederlandse-vreemdelingenrecht/

De staten hadden nog steeds de geopolitieke consequenties niet van het ineenzijgen van het IJzeren Gordijn. Ze bleven hangen in een door niets gerechtvaardigd economisch optimisme.  Dat is nu anders: het verdrag van Lissabon erkent dat gemeenschappelijk belang wel, maar veel komt daar uitvoeringstechnisch nog steeds niet van terecht. Het parlement is eigenlijk ook weigerachtig om te dezen zijn co-decisierecht te activeren, dat wil zeggen: gebruik te maken van het recht om zélf met een initiatiefwetsontwerp te komen te dezen. Want electoraal is daar niet zo mee te scoren op Europees niveau.

De lidstaten op de Balkan en rond de Middellandse Zee staan niet te popelen. Daar heerst nog steeds wrok over het feit dat Brussel ze niet echt te hulp heeft willen komen bij de kredietcrisis van 2008, hoezeer de Franse en Duitse systeembanken daarvan toch de aanjagers waren op de kapitaalmarkt door steeds maar leningen te verschaffen op toekomstige verwachtingen. Griekenland, Moldavië, Macedonië, wat zouden zij er precies bij te winnen hebben als ze opteren zouden voor een communautair geïntegreerd totaal-vreemdelingenbeleid op Europees niveau. Illegalen blijven daar tóch niet hangen. Ze kunnen daar niet effectief doordringen in de collectieve sector. En ze kunnen daar geen voorliggende stoffelijke voorzieningen van enig niveau krijgen.

Dat houdt in dat de OSLO-staten, Duitsland en Nederland, die een faam hebben opgebouwd als staten die bereid zijn een uitgedijd stabiel opvangtraject steeds verder te ontplooien nationaal-wetgevingstechnisch in harmonie en unificatie moeten opereren. Dus: hun wetsvoorstellen ter indamming van de influx van immigranten, waaronder mede illegalen zijn te begrijpen, moeten onderling afgestemd zijn.

Het moet de vreemdeling onmogelijk gemaakt worden om te dezen met vrucht aan forum-shopping te doen, zoals thans nog steeds het geval is wanneer een documentloze bij binnengrenscontroles wordt gedetecteerd als illegaal. Forum-shopping: je zoekt het land waar je bijna zeker via procedures het door jou gekoesterde oogmerk kunt verwerkelijken. Al was het maar door enkel tijdsverloop en door oeverloze herhalingen van een eis.

Dat houdt in dat deze staten identieke begrippen hanteren over “toelating”, “toegang”, “toegangverschaffing”, “stuiting bij de inreis” en “schorsing van de landinwaartse beweging”. Dat is een hermeneutische randvoorwaarde voor een verder in gemeenschappelijkheid te ontwikkelen jurisprudentieel beleid om deze influx te kanaliseren en te breidelen. Daarbij zullen de regeringen van deze staten behoorlijk te kampen krijgen met de tegenwerking van hun onderscheidenlijke rechterlijke organisaties.

Want die zullen als geconditioneerde reflex opwerpen dat hun rechterlijke onafhankelijkheid nu aangetast wordt en dus de rechtsstatelijkheid die ze overigens nationaal óók weer verschillend als ideaal definiëren. Er is nu een lijst beslispunten op tafel gelegd door Schoofs kabinet. Daarin staat niet hoe dat kabinet op dat punt dat interstatelijk overleg wil voeren, wat daarin in ieder geval behoort te staan en hoezeer de rechtsmiddelen tegen gewijsden die neerkomen op weigering van toelating zullen worden beperkt per rechtsgang.

En dat zal toch echt moeten, wil men in Nederland stroomlijnen in dit traject. Dat komt met name – maar niet alleen — omdat het burgerrechtelijk kort geding door vreemdelingen steeds vaker gebruikt wordt om de uiteindelijke schijnbaar onontkoombare verwijdering uit te stellen, te compliceren en daardoor te vertragen, zo niet onuitvoerbaar te maken. In Nederland is dat steeds het geval. Waarom dat zo is en waarom de genoemde andere staten daarvan weinig begrijpen zal hierna uitgelegd worden. Met moeite. Want echt voor de handliggend is dat allemaal niet. Maar dààrin zit het euvel dat een goed vreemdelingenbeleid congruent aan het huidig Nederlandse demografisch profiel nog steeds niet geborgd wordt in het publieke domein. Een typisch Nederlands probleem. Waarvoor in Duitsland niet veel begrip bestaat. Maar waarvan dat land straks ook last zal gaan krijgen. Hetgeen het goede nabuurschap niet te goede komt, zéker niet als Frankrijk met Duitsland tot een gezamenlijk vreemdelingenbeleid weten te geraken.