Familiale extinctie II

Ook aan moederszijde vielen grote gaten in de familiebetrekkingen: ooms en tantes werden als door een voor mij onzichtbare hand weggenomen. Meestal was ik op reis naar mijn diplomatieke posten of op missie in verband met mijn liaisontaken betreffende de oprichting van internationale hoven. Ik antwoordde dus vertraagd, per condoléancebericht. Deze familiezijde muntte wel degelijk uit door innige wederzijdse betrokkenheid op de periodieke samenkomsten, die men steeds weer bleek te realiseren. Op die wijze kon men elkaar toch steeds weer emotioneel blijven bijstaan. Zelf moest ik dan steeds aan de immer opgewekte opa denken, die zijn gezin dapper door de hongerwinter heenvoerde van 1944-1945. Hij bracht zijn dochters, voor zoveel nodig, onder bij gastgezinnen elders die hij opdeed in rooms-katholiek verband, ik meen het Sint Fransiscus Liefdewerk. Mijn moeder geleidde hij op een barre tocht naar Medemblik, en bracht haar onder bij zekere familie-Maasdam die zorgde dat het moeder waarlijk aan niets ontbrak.

Ze sprak er later niet zonder wrevel over. Omdat opa haar op de fiets zonder banden fluitend herwaarts had getransporteerd, steeds suggererend dat hij precies de route kende en dat een geborgd heul zijn dochter Mientje wachtte. Moeder vond er niet veel aan later toch weer terug te keren naar Rotterdam, dat nog nawalmde van de verschillende bombardementen, ook die welke de geallieerde vliegers hadden toegebracht in havenbekkens en kade-installaties: duizenden strekkende meters kaden waren totaal vernietigd. Het duurde meer dan een decennium dat Rotterdam zijn positie als Rijnhaven herwon. Zo groeide mijn moeder op in een sobere tijd die haar tekende. Opa bleef voor mij toch een held. Hij voerde mijn oudste broer en mij inderdaad fluitend door heel Rotterdam. Steeds te voet. Ook als het bijna niet meer vol te houden was voor onze kromme spillebeentjes. Moeien en magen waren gestorven aan hongeroedeem. Maar daarvan repte hij nimmer. Klagen deed de man nooit. Ik zie het de boomers die steeds mijn chefs waren niet doen. Ook zij zijn tot hun vaderen ongedacht verzameld. Vaak hebben ze zich doodgezopen. Luxe kan ook onverdraaglijk blijken. Ook als niemand voor je uit is op het ijs en de wereld open schijnt te liggen.

Mijn moeder sprak er later met wrok over, over die tijd van Herrijzend Nederland. Ook al had zij met haar echtgenoot een fraaie flat kunnen krijgen aan de gloednieuwe Hoogstraat, met een bidet en zelfs een gasgeiser-installatie en centrale verwarming. Soms kwamen ooms en tantes, maar ook haar vader en haar moeder bij ons thuis aan de Zeelsterstraat. Dat was altijd gezellig. Opa behing de totale Eindhovense woonstee en verfde het interieure houten binnenwerk. Vrolijk. Doortastend. In een stofjas gehuld met de bedrijfsbenaming Dehnert en Jansen, een textiel-groothandel die deel uitmaakte van het enorme Groothandelsgebouw naast het toenmalig Centraal Station. Daar had hij een post kunnen krijgen ter aanvulling van zijn toch wat schriele pensioen als personeelslid van de Rotterdamsche Electrische Tram. En nooit klagen over het feit dat één been — ik meen het linker — korter was dan het andere. Doordat opa een ongelukkige val had gemaakt in de ruimten van een te lossen Rijnaak in de Jobshaven. Waarbij het been niet goed in de kom was teruggeplaatst. Evenzo vrolijk liep de man met ons langs De Rotte naar Zevenhuizen. En weer terug. Ik dacht, dat ik ter hoogte van de Claes de Vriezelaan in Oud-West ging sterven. De Himalaya-expeditie was mijns bedunkens hier kinderspel bij. Ook deze gestalte werd deel van het schimmenrijk dat wij hossend tegemoet lopen. Levendig herinner ik mij zijn gelaat dat ik nog kon aanschouwen via een ruitje in zijn lijkkist. Zo dorren de bladeren in het stil seizoen der herfst dat ons allen te wachten staat. We weten het. Maar blijven onvoorbereid.

Ome Ton huwde zijn Thea, ging nog in militaire dienst om uitgezonden te worden naar Nederlandsch-Indië, maar kon, omdat inderhaast in december 1949 toch de soevereiniteit werd overgedragen aan Soekarno, gewoon als zandhaas op de Veluwe bij Leusden zijn militaire dienst uitdienen. Hij was oer-katholiek, zijn vrouw onvoorwaardelijk trouw, oprecht en zonder dubbele bodem. De denderende rauwe volkshumor en rancune van de Rotterdammers die mijn familie eigen bleef, was nooit aan hem besteed. Vijftig jaar bleef hij boekhouder bij Dehnert en Janssen, bleef forenzen tussen Rotterdam-centraal en Hoek Van Holland Harwich Haven-station, had zijn kinderen lief en beminde de schare nazaten die deze produceerden.