Familiale extinctie III

Stil en devoot zat hij de familiefeesten uit bij ons thuis aan de Zeelsterstraat, vriendelijk lachend om de vuile moppen die hij doorgaans niet begreep. Hij kreeg nog de zilveren medaille van Oranje-Nassau voor het feit dat hij vijftig jaar de Strandvierdaagse had georganiseerd samen met zijn immer bezige Thea. Toen moest Ome Ton waarachtig even huilen. Hij droeg het rare strikje altijd op zijn linkerrevers, ook al wou hij eigenlijk geen colbertje dragen.  Een man die Nederland deed Herrijzen, zij het minder spectaculair dan Fanny Blankers-Coen of vadertje Drees. Hij verdroeg veel, zo niet alles. Hij moest ook wel, want zijn Thea kon “meestal niet haar bene meer bewegen van de assistaasie” als er echt iets gebeurde in het gezin. En dat is ze nooit bespaard geweest, vooral toen hun ooilam, Hanneke, vroegtijdig stierf aan hersentumor, terwijl ze ook nog met een zware alcoholist getrouwd was.

Sint Pieter zal Ome Ton regelrecht rechts doorverwijzen naar de bank met gereserveerde plaatsen, waar hij gods lof eeuwig mag bezingen. Dat zal ome Ton niet meevallen, want wijshouden kon hij niet. En bovendien kon god wel eens, in het kader van de door Ollengren voor dit polderland voorgestane positieve discriminatie bij het aanstellingsbeleid voor hogere ambten, vervangen zijn door een vrouwelijke Allah. Een antropomorfe creatrice van het al, met dezelfde vreemde baggerlaarzen aan als de minister uit Zweden zelf.  Ome Ton zal het niet merken, want hij zag al jaren slecht. Maar het klassiek Arabisch dat hij moet aanheffen zal hij niet goed uit zijn strot kunnen krijgen. Met Engels had ome Ton al zo’n moeite.

Zo vervagen de één na de andere schijngestalten uit mijn leven, gaandeweg, automatisch. Maar het geldt ook voor al diegenen die aan de start stonden van de daverende loopbaanconcurrentie, die ook ik moest aangaan. Geen streken waren genoeg om te bereiken wat wel bereikbaar was, want wat bereikt werd kon niet verwerkelijkt worden door de betrokkene omdat hij stomweg de capaciteiten niet had. Maar wel de vaardigheden. Om de post te betrekken en deze spastisch te blijven vervullen. U kent het zelf ook. Ik hoef u niets toe te lichten. Tenzij u bent zoals zij. Maar ja, dan zou u zeker deze Blog niet lezen.

Wat kwam er van de blind ambitieuzen terecht? Vaak grote moeilijkheden ambtshalve en daarna vroegtijdig riant gepensioneerd. Drank speelde een grote rol. Mijn chefs waren alle boomers uit de periode 1945-1950, de top die nog volledig en ongeremd de staatsruif kon plunderen. En dus moeiteloos hun Zwitserlevengevoel konden gaan beproeven. Ten hinderlijke laste van ieder met wie ze daarna in aanraking kwamen. Onderscheiden, zeker, maar niet met het grootkruis dat ze dachten te krijgen. Ze bleven de fles duchtig aanspreken en zopen zich consequent dood. Maar lang duurde het wel. Ze woonden allen in Den Haag, dat dierbaar dorp. Op de donderdagse markten ontmoette ik hun  uitdragers. Die handelden in de boedels die ze op de deerlijk vervuilde bovenetages mochten wegkruien voor een schijntje. En deelden mij mee dat de costuums nog heel draagbaar waren. Niet meteen mijn maat, maar er was ook meteen een Turk bij de hand die ze binnen de week kundig vermaakten. Broek innemen, al wordt men  van zuipen toch doorgaans mager. Maar deze lieden liepen veel recepties af, al spattend, boerend en ontuchtighedens uitkramend tegen dienstbaar personeel dat met de borrels langs moest blijven komen. Ik hoefde dus al geruime tijd niet naar de confectiezaken. Die Turk was geweldig goed. Hij reinigde de dracht. En kwam ze brengen in hoezen. Service van de zaak. Zo komt Jan Splinter door de winter. Jammer dat ook de Turk aan COVID overleed in zijn dierbare schilderswijk. Hij kon mouwen echt mooi inkorten. Al mis ik hem deswege niet dagelijks.