Fruins’ framing

Robert Fruin

Die twee bisschoppen maakten voorlopig in de Lage Landen bij de Noordzee redelijk de dienst uit. Via dat belastingsysteem. De daarbij betrokken beambten en ambtenaren trokken rond door hun rechtsgebieden. Zij kwamen de tienden en andere afdrachten innen. Ze kwamen nooit alleen. Dat was te gevaarlijk. Het was niet pluis op de dóórgaande grindpaden, over zandruggen of verhogingen liggende handelswegen en de bevlotbare watergangen en weteringen. De beambten hadden altijd militairen bij zich. Die beschermden de inning en daarna de bewaking van de ingevorderde oogsten, fabricaten en vee.

Die hoopten zich gaandeweg, naar mate de inningstocht vorderde, op. De bisschoppen hadden een voorkeur voor Benedictijnen. Die waren militairement georganiseerd. Ze hadden een strenge hiërarchie tussen lijfeigenen, laten – een soort lekebroeders – echte fraters die de geloften hadden gedaan, de paters zelf die inden en de gestudeerde priesters, die echt konden lezen en schrijven en de sacramenten netjes toedienden. En verder die huurlingen en hun knechten.

De Benedictijnen kwamen periodiek. Die bisschoppen hadden altijd geld nodig. De monniken  kwamen dan ook vaak geboortes noteren, van mensen en van vee. Niet om een soort burgerlijke stand te scheppen. Maar omdat die feiten fiscaal van belang waren. Ze noteerden de staat van de wegen en of er veel overstromingen waren of juist droogten, muizenplagen en ziekten. Waren ze er tóch, dan pleegden ze rechtspraak. Over erfenissen, grensscheidingen, eigendom. Of huwelijken en de erkenning van kinderen, overspel, kwaadwillige gezinsverlating. Vaak moesten er boeten betaald worden. Of verzoening gedaan worden met schadeloosstelling. Er kwam zo een primitief, maar effectief publiek rechtshandhavingssysteem. Gebaseerd op het canonieke recht, het recht van de kerk, dat zich weer richtte naar principes uit het Romeinse recht.

Beneden de Grote Rivieren ging het om defensiemaatregelen tegen losgeslagen huurlingen uit de legerafdelingen die stroomafwaarts langs de Maas waren binnen gedrongen in deze Lage Landen. De vorsten wierven soldaten. Maar die ontsloegen ze meteen als hun expeditionaire brigades hun strategische doelen hadden bereikt: de inname van een wederspannig stadje, de tuchtiging van opstandige burgers, het oprichten van versterkingen, schansen en wachttorens met bewakingsbeambten. Daarbij werd van het land geleefd en veel geplunderd. Die ontslagen miliciens vormen bedelaarsbenden. Die konden de beurtvaarthandel verstoren. Daar zond de bisschop stormtroepen op af. Die zorgden voor de beveiliging van de markten, de stapelplaatsen en de herbergen waar van lastdier werd gewisseld.

Boven die Grote Rivieren liep het land steeds onder de oprukkende zee. Er was veel noordwesterstorm. Die zee trok wel terug. Maar de zeegetijden hadden dan toch via de weteringen het groene land verzilt en hadden wielen en poelen veroorzaakt. Dat was hinderlijk voor de handel. Want de watergangen, paden en wegen leden daaronder. De bisschop van Utrecht zorgde nu dat er flink bedijkt werd om de zee buiten te houden. De Schielandsche Hoge Zeedijk maar ook de Hondsbossche Zeewering, de Schie-dam en de Rotte-Dam zijn resultaten van die poldering. Een monnikenwerk. Zo viel Holland uiteindelijk droog. Het duurde vijf eeuwen voordat dat bereikt was. Van de negende eeuw tot 1420.

Robert Fruin (1823-1899) was onze eerste hoogleraar Vaderlandsche Geschiedenis. Hij verhaalt over het Huis van Oranje. En dat dat tot heil van Nederland levensreddend ingreep in de tachtigjarige oorlog. En hoe Willem van Oranje daarbij vader des vaderlands was. En waterstaatskunde deed verrichten tot heil van zijn verdrukte volkje. Daarover raakt Fruin niet uitgeschreven. Nederland ontstond toen, schrijft hij. Onder de bescherming van die Oranjes. Over die bisschoppen en monniken geen woord. Alleen in negatieve zin. Fruin was aangesteld door koning Willem III. Zijn hof en kabinetten vonden dat Willem wat reclame nodig had. Fruin deed dat bekwaam via framing. Zoals de Nederlandse Publieke Omroep nu. Weglaten, wat je niet te pas komt in de narrativiteitslijn.