Twee bisschoppen maken de gistelijke dienst uit

Wat u allemaal hier leest over de Middeleeuwen is voornamelijk gebaseerd op de belastingcohieren van twee bisschoppelijke hofhoudingen. Die van de bisschop van Utrecht en die van de Luikse prins-bisschop. Die zijn verbijsterend accuraat en gedetailleerd. Ze dateren van ongeveer de negende eeuw en zijn voortgezet tot in 1568. Ze gaan over de belastbare feiten die werden begaan in de bisschoppelijke rechtsgebieden van deze twee potentaten. Het gaat om poen. Die die heren meenden te moeten aftroggelen aan hun gelovigen. De heren hadden nooit genoeg.

Net als de regenten van nu. Ze waren corrupt. Ik zou zeggen: zoals de regenten van nu. Want ze hadden bijna onbeperkte macht. Daarom konden ze belastbare feiten definiëren, naar hun willekeur en believen. Het loslaten van postduiven. Het meelopen in een processie. Het uitdrijven van de duivel bij een ongelukkige die dacht door de diabolus van de streek te zijn bezeten. Het bevissen van een beek, zoals de Dommel, de Aa of een wetering zoals De Rotte of de Amuide. Het inpolderen van een gors. Het werpen van een kalf. Het verbranden van een heks. Het bemalen van een rivier of het oprichten van een windmolen. Toe maar. Ze waren inventief.

Ze waren niet echt bekommerd om het heil van hun onderdanen. Die waren door god in het leven en tot wasdom geroepen om flink te betalen, hun leven lang. Dat leerde het geloof. Hun rechtsgebieden waren immens. De diocesen. Die van de gistelijke vorst boven de Grote Rivieren – Rijn, Maas en Schelde – heette “Het Sticht”. Het reikte tot in Oost-Friesland. Dus in wat we nu Duitsland noemen. Dat van de gemijterde daaronder reikte tot diep in Noord-Frankrijk. Ze hadden hun apparaat van gistelijke ambtenaren: de monniken, de kloosterlingen, de bedelbroeders,  de kapelaans, de dekens, de aartsdiakens, de pastoors en de rectoren.

Die hieven en inden de belastingen in de vorm van tienden. Een tiende van de oogst. Dat laatste was: alles wat de grond, het water, de lucht geacht werd de onderdanen op te leveren. Geacht werd. Het was een forfaitair systeem: in de negende tot en met de elfde eeuw hadden de ambtenaren die opbrengst geschat. Dat had toen nog wel enige feitelijke grondslag in de stoffelijke realiteit. Het klopte ongeveer. Bij die vroegtijdige schatting blééf het tot aan het uitbreken van de Franse revolutie in 1789. Inmiddels was het klimaat enorm veranderd, er waren verschrikkelijke besmettelijke ziektes geweest, muizenplagen, overstromingen, degeneraties van gewassen en vooral oorlogen, oorlogen, oorlogen. De werkelijke opbrengsten waren stomweg veel lager dan in de negende eeuw geschat. Maar het overheidsgezag bleef er toch aan vasthouden.

Zoals nu bij de fictieve rente op je spaarcenten. Het gesmade fictief rendement, op 3 of 4 procentsbasis terwijl je poen juist negatief saldeert op je bankrekening en in je ouwe sok. Dan slaat de overheid je toch nog aan voor dat fictieve rendement, dat voor de publieke kas nu eenmaal een veel prettiger basis biedt. Terwijl er een cirkelspiraal van inflatie op gang is gekomen. Mensen worden daar als belastingplichtigen kwaad van. Dat werden de middeleeuwers dus óók. Ze kwamen vaak in opstand. De beruchte Hoekse en Kabeljauwse twisten zijn er voorbeelden van.

Maar óók de opstand, die wij in de Lage Landen de Tachtigjarige Oorlog noemen. En, later, de Franse Revolutie helemáál. Die konden de machthebbers een tijdje niet dempen. De bisschoppen legden het af. Zoals die uit Luik. Hij moest hals-over-kop-zijn biezen pakken. In 1795. Het was uit met de gistelijke pret voor gemijterden, gekroonden en geadelden. U leest bijna nergens dat die opstanden, die grootschalige staatkundige effecten konden hebben kwamen door de oneerlijke fiscale systemen. Logisch. De geschiedenis wordt geschreven door ambtenaren. In dienst van de overheden die de belasting heffen. Die overheden willen die oneerlijkheid natuurlijk niet toegeven. Ze willen nog steeds de gistelijke dienst uitmaken. Dat kunnen ze goed camoufleren. Heel goed zelfs. Ik kijk er elke keer weer van op.