G.B.J.Hiltermann-IV

De themata die GBJ steeds aan het begin van die zondagmiddagen tot de zijne rekende waren doorgaans geopolitiek van aard en bipolair van strekking. Het ging om de territoriale machtsstrijd tussen Het Westen en Het Oosten, waarbij het eerste stond voor de kapitalistische vrijhandel met winstmaximalisatie en het tweede voor een totalitair communistisch systeem zonder winstoogmerk. Het eerste zag in de mens een uniek met grondrechten begiftigd wezen. Het tweede zag in dat zoogdier een willoos werktuig van de staat dat geen waarde meer had als het niet dienstig kon zijn aan een nefaste ideologie herleidbaar tot een these van Marx. Het waren twee uitersten. Het Goede versus Het Kwade.

GBJ kende daarbij steeds exact de motieven van dat Kwade. Hij doorgrondde moeiteloos hart en nieren van de Satan aanhangers in Het Kremlin en later van de verdokenen in Beijings Verboden Stad. In dit opzicht bedreef GBJ beslist een systematische moraaltheologie gelijkend op die van het Manicheïsme, waarbij Mani, de opperpriester van deze bovenzinnelijke leer, de stoffelijke wereld ook in twee kampen wist te scheiden. Mani onderwees dat Het Kwaad zich vermaterialiseerd had in levende wezens die mensgelijkend waren. Het ging om zielsverlorenen die het ingestorte oerweten – de Synderesis — nopens het Goede in ethische zin opzettelijk hadden weggeschroeid uit hun psychologische systeem opdat zij des te ontvankelijker zouden kunnen opereren op inblazing van Satan, manipulerend vanuit de Hellekrochten.

Het Goede had zich wijkplaats verschaft tot de rest van het eigenlijke mensdom, dat die Synderesis had weten te behouden en te koesteren. En had refugie gekozen in Het Westen en zulks voornamelijk in het Avondland. Maar ook daar was gebleken dat de geest wel gewillig was maar het vlees zwak. Uiterst zwak. Het Oosten, het zal u niet verbazen, bood heul aan Het Kwade, waarmee het deswege schier identiek inwisselbaar was. Dat dat kwam omdat daar rassen huisden die weliswaar homoïde van uiterlijk waren, doch zulks slechts naar oppervlakkige schijn, kostte GBJ geen moeite overtuigend te bewijzen, iedere zondag weer, binnen de daartoe beschikbare twintig minuten vanwege de Algemene Vereniging van Radio-Omroepen die de enige waarlijk neutrale nieuwverschaffer was met objectieve bewijsredeneringen.

Aangezien kerkelijk Nederland in de hoogtijdagen van GBJ nog aardig verzuild was kon het zich dus goed vinden in de dogmatiek van GBJ. Bij nader inzien bleek GBJ zijn openbaring te vinden in het Lange Telegram van George Kennan van 22 februari 1946 gericht tot het State Department teneinde ijlings doorgegeven te worden aan Harry Truman, die nog steeds geen vaste greep kon krijgen op de onstuimige wereldgebeurtenissen die zich rollenderwijs manifesteerden nadat Duitsland, Italië en Japan met hun geallieerden de wapens gestrekt hadden en een militaire capitulatie hadden aanvaard. George wist heel goed dat de pas aangetreden Truman in den blinde naar de mazzel aan het tasten was.

En dat de begerenswaardige post van USA-ambassadeur bij de Sovjet-Unie vacant was. George was daar, op de USA-ambassade bij het Rode Plein, al jaren tweede man geweest. Veel te lang, gelet op Kennans buitengewone capaciteiten die helaas steeds onderbelicht waren gebleven, zulks uiteraard door tussenkomst van ambassadeurs en raden die jaloers waren op Kennans geniale aanleg. De USA-ambassadeur was tijdelijk teruggeroepen voor consultatie te Washington. Er was dus op de ambassade een vacuüm. Dit was Kennans kans.

George Kennan besloot daarom de weifelmoedige Truman gepointeerd voor te lichten over de missionaire aandriften van genoemde Unie. Daarmee zou George zich in de kijkerd spelen en eindelijk de credentials krijgen die hem geschikt maakten als diplomatiek vertegenwoordiger van de enige hegemoniale grootmacht die op dat moment voorhanden was: de USA. Deze Unie, zo doceerde Tennan, in een telegram van achtduizend woorden, was volslagen schizofreen.

Zij wilde wereldheerschappij uit zelfbehoud. Het Westen, zo dacht Moskou, wilde de Unie vernietigen via een voortgezet proces van kapitalistische omsingeling ten faveure van het militair industriële complex dat het Witte Huis volledig in haar greep had. Daartegen kon Moskou alleen maar ageren door stukje bij beetje via staatsgrepen, annexaties en naastingen de communistische heilsleer uit te dragen en over te planten binnen de territoria die dat Westen krachtens de conferentie van Potsdam in 1945 rechtens de zijne mocht noemen als invloedssferen. Het Westen kon daartegen alleen maar reageren door terugdringing van deze verholen opmarsen. Economisch, monetair, financieel maar eventueel militair, zelfs met thermonucleaire middelen. Zie: https://nsarchive2.gwu.edu/coldwar/documents/episode-1/kennan.htm