Geer volgt het niet meer

Dit zijn de ogenblikken waarop Geer overduidelijk inziet dat hij, vermoedelijk ten gevolge van een verder voortgeschreden hersenverweking, ’s werelds loop niet meer kan bevatten. En dát zo vroeg in de ochtend bij windkracht zes. Want in Den Haag waait het altijd enorm. De zeildoeken flapperen dan ook rukkerig aan de stalen staketsels van de marktkramen. De plassen lichten glanzend op in het ledlicht in de bomen die, om de juiste kerstsfeer te generen, door de gemeente joyeus in de naakte boomkruinen zijn bevestigd, in duizenden puntjes verdeeld een vaag vermoeden van intimiteit suggererend. Want, dat doet de morgenstond steeds weer beseffen: de dingen zijn niet wat ze lijken. Terwijl Goor, driftig pratend, juist precies het tegenover gestelde aantoont. Want hoe is het?

De zuster in de kleuterschool liet, toen Geer als kleine jongen ontvankelijk werd geacht voor klassikaal onderwijs, een grote rechthoekige kaart zien van karton. Deze kaart was voorzien van een rode linnen lijst. Later ervoer Geer, toen hij lezen kon, dat onder de lijst een mededeling stond: BIJBELSE GESCHIEDENIS. PLAAT I. Toestand voor De Schepping. Gedrukt door de Roomsch-Katholieke Stoomdrukkerij  van het R.K. JONGENSWEESHUIS van de Fraters van Liefde te Tilburg ten behoeve van het Lager Onderwijs. Nihil Obstat* Imprimatur* Evulgetur*

Op de kaart stond in het geheel niets. Een blanke ruimte glansde mij tegenmoet. Zuster Salesia tikte met de aanwijsstok met het rubberen dopje midden tegen deze ruimte, onderwijl de kaart met moeite op haar linkerknie lichtjes balancerend: “In het begin was er niets. Toen schiep god hemel en aarde. Hij scheidde licht van het donker de aarde en de wateren van de luchten. Gods geest zweefde over de wateren”.

De zuster had een fraai geheel van textiel op haar hoofd, een grote zwarte sluier, opgehoogd boven de slapen door glanzend gesteven linnen dat aan haar voorhoofd een belangrijke verlenging gaf. De zuster deelde mee dat de wateren de zee vormden. De rest was de aarde. Niet mis.  God, dat lieten andere kaarten zien, voorzien van de zelfde teksten als die eerste kaart onderaan, liet het niet bij een eenvoudige aanpak. Hij had er echt werk van gemaakt, van de schepping. Terwijl ik het al lang welletjes vond – ik zat ademloos toe te kijken — kwamen er  vissen in die zee en gekke beesten op het land.

God had het beste voor met deze creatie, daar moesten wij ons niet in vergissen. God wilde bezieling in de stoffelijke werkelijkheid opdat hij gekend zou kunnen worden door zijn schepselen. Hij schiep mensen. Daar waren nog heel wat platen karton bij nodig, dat zag ik wel, want die stonden links van de zuster netjes te wachten totdat zij ook deze aan ons getoond had en van commentaar voorzien.

Terwijl de zuster nog bezig was met het hinderlijk gespuis dat zij zoogdieren noemde en die vakkundig in beeld gebracht werden – dat nam ik dan maar aan – door de platenfabriek overwoog ik ter dege dat mijn moeder mij wel eens had mogen waarschuwen voor wat die zusters van Liefde van de Orde van  Sint Fransiscus allemaal voor rare gedachten er op na hielden. De Frankfürter Schule van Goor was er, dat realiseerde ik mij die winderige ochtend op de Haagse markt, was er niets bij.

Ik meende dat de zuster er niet veel van bakte. Zij had de kaart naar ons gekeerd en er op getikt, zeggende, dat er in het begin niets was. Maar wat ze ons liet zien, was een enorm stuk karton. Dat was, hou me ten goede, toch niet niets. Ik zag dat stuk houtvrij gekartonneerd papier niet als een mogelijke gegevens- of beelddrager, maar als een kunstig stoffelijk voortbrengsel van menselijke nijverheid. Achteraf besefte ik, hoe de goede zuster mij een abstractievermogen toedacht dat ik gewoonweg niet bezát. Papier, gekartonneerd en al dan niet voorzien van een rode rand,  was papier en niet NIKS.

Dat trachtte ik de zuster als mijn visie op het ondermaanse over te brengen. Maar zij bleef, steeds meer gehinderd, tikken met de stok op het zeil, daarbij het rubberen dopje plettend. Tenslotte werd ik, toen ik persisteerde, naar de begane grond gedirigeerd over de granito gangen en galmende trappen, om mij te melden bij zuster Xaveria, het hoofd der school die mij bestraffend toesprak. Ik moest leren luisteren naar wat de leerkrachten mij voorhielden en als mijn moeder mij kwam ophalen zou ze daarvan gewag maken, want dit was niet de bedoeling. Zo ging de Bijbelse geschiedenis jaren duren terwijl die in het eerste semester afgehandeld moest zijn.