Aan het Plein belenden veel steegjes. Maar je moet ze echt wel weten te vinden. Je kunt vanaf het Plein door deze steegjes komen aan de Kalvermarkt, waar het immense ministerie van Defensie ligt. Je komt dan door een ongedachte schildrachtige buurt. Maar ook best wel unheimisch. Het gaat hier om een oorspronkelijke slop waaraan tagrijns plachten te zitten die goederen in consignatie namen als onderpand voor leningen. Niet zo gek. Aan de andere kant van de Kalvermarkt mondden talloze binnenhaventjes op Het Spui, dat landinwaarts verloopt op de Vliet en de Schie die vanaf Delft noordwaarts toegang gaven tot het Hollandse Noorderkwartier. Deze haventjes zijn rondom 1870-1920 uiteindelijk gedempt.
Dat komt, deze haventjes waren eigenlijk bronnen van de immer Den Haag teisterende cholera. Zoetwater, dat langdurig stil stond, maar dat zo nu en dan toch zeewater ontving vanaf het Spui dat inderdaad nog tot 1950 gespuid werd via het Schevenings verversingskanaal. En dat ook gevoed werd via de sprangen van de Haagsche Beek. Die ontspringt achter de puinduinen van Loosduinen. Langs dit sloppenkwartier loopt de Korte Houtstraat. Ook erg oud: kijk maar goed, in de gevelwanden op heuphoogte ziet u de ringen waaraan ruiters hun paarden konden vastleggen, op weg naar het Plein en het Binnenhof.
Daar woonde Ger Weber, de uitdrager. Ik leerde hem in 1984 kennen, op mijn lunches die ik betrok óf in “De Witte”, de immens sjieke Groote Heerensociëteit. Óf bij de HEMA via een duchtige rookworst met heel veel mosterd gepropt in een immer krakende grote kadet. Heerlijk. De Hoge Raad had immers geen kantine. Ik kwam dan, tevreden smakkend en metselend aan die cadet en de druipende mosterd, voorbij de uitdragerij van Weber. Die dreef echt een ouderwetse Joodse nering. Hij ontruimde gestorvenen. En bij Ger heb ik eigenlijk mijn hele inboedel bij elkaar weten te halen, samengesteld uit de meest ongelofelijke stukken meubilair. Schilderachtig, zeggen dames die mij komen opzoeken bij mij thuis dan.
En ze kijken, hun walging nauwelijks bedwingend, naar het fantastische schilderij met de stekker. Want er is een groot natuurlandschap met een waterval op bemaald. En druk je op het verborgen knopje in de plint, dan gaat de waterval echt lopen. Dat doe ik zo naturel mogelijk. Ik kijk niet eens triomfantelijk. Ik hoor dan de asem van de bezoekster even stokken. En ik zeg dan, achteloos: “ja, dat is naar het leven, vindt u niet? Ik vind, een schilderij moet je wat doen net als dat leven zelf. Het is de vitale beweging zelf. Dat is dan ook het motto geweest van deze peinturist die u vast wel kén. Theodoor Krediet, weet u wel. Niet Johan Krediet, al begrijp ik dat u die met Theodoor verwart. Er zijn niet veel Krediets meer in de handel. Maar hier is er nog een.” En dan loop ik door naar de Christus die in een kristallen etalage hangt in een ovalen zwaar gedecoreerde gulden lijst. Daar zit een sleutel in. En als je daaraan draait klinkt het Stabat Mater Dolorosa op de wijze van de volkskruisweg.
Het eindigt met een forse tjingel. Men doet dan de deur open naar de suite waar het vol staat met deze afgrijselijkheden. Allemaal gekocht bij deze Ger. Hij placht als het even kon vóór zijn nering in de straat te zitten op de stoep, samen met andere handelslui. Die onderhielden onderling een moeizaam parlando, want handel was altijd gaande. Er stonden ook buitengewoon fraaie stukken op die stoep, maar binnen was werkelijk van alles voorradig. Het pand dat Ger bezigde als opslagplaats voor zijn boedels reikte tot de achterstraat en strekte zeker vijftig meter. Ik stond er steeds met trekkende handen. Maar die Loosduinse flat van mij was niet het juiste decor voor Gers fantastische stukken. Dat werd mijn holle schemerige huis aan de Benoordenhoutse Breitnerlaan wel. Ik loop er in de nachtelijke uren graag doorheen. Kijkend naar de pracht van de negentiende eeuwse schilderijen, Chinese vazen en merkwaardige taboeretten. De Madonna lactans. Maar ook het model van het spiegelretourfregat. Dan weet je als man waarvoor je leeft. Vrouwen weten dat automatisch. Mannen niet. Dat zegt ons iets over hun bijdrage aan de schepping, vrees ik. Maar goed, wat doe je eraan?