Gezichtsverlamming

Het begon eigenlijk op de ochtend van Palmzondag 2 april jongstleden. Ik zat in het koffietentje op de hoek van de Korte Pooten/Fluwelenburgwal om 8.00u. Daar ga ik graag heen als Den Haag nog maagdelijk, neutraal en afwachtend de nieuwe stadsbelegeringen ligt af te wachten totdat nieuwe hordes toeristen zich stadwaarts komen storten, tsunami na tsunami, op naar het Binnenhof. Dat al maanden afgesloten is wegens de veel ingrijpender restauraties dan de architect die de planbegroting maakte ooit had kunnen voorzien. Alle poorten zijn zowat afgesloten en alleen via een behekte corridor kun je dwars over dat Hof naar het Buitenhof lopen.

Ik bestel dan een grote koffie-verkeerd, een dure traktatie, overigens. Kost iets meer dan vijf EU. Die kreeg ik maar niet zonder spatten en morsen naar binnen, omdat mijn linker bovenlip zich niet wilde stulpen over de bekerrand. Zelfbevlekking. De welwillende uitbaatster, een gevluchte Iraanse, had mij bij het plaatsen der bestelling al wat bevreemd aangekeken. Dat doet ze vaker. Ze kan veel hebben. Maar van mij, met mijn statige uitdossing, zwarte Homburg en plechtige heerenfiets Gazelle kijkt ze toch nog steeds op. Deze keer zelfs met fronsing. Ik rekende maar af, omdat ik de bak niet verzwolgen kreeg. Ze bood aan, mij langdurig bemonsterend, of ze het niet in een plastieken beker zou medegeven ter verdere verzwelging thuis. Maar aangezien ik duchtte dat mijn zijde foulard ook besmet was met koffie spatten wilde ik er fluks vantussen. Reinigen, die das, drogen op de radiator.

Ik keek dus verder niet in de spiegel. Ging de ramplank beroeren, gelijk thans, terwijl de klokken vredesstemmend gingen beieren. Palmzondag, nietwaar?  Des anderendaags moest ik de details bespreken van een restauratie van glas-in-loodportieres aan railophanging met contragewichten in de oude bedding van de voormalige schuifdeuren in de suites van bakker Krul beneden in mijn pand. Ik wil deze deuren terug, opdat de grote koperen Engels haard in de voorkamer dan weer volledig aangesloten kan worden op de versale rookkanalen. Want ik vrees dat de semipublieke energieleveranciers van de totale kunstmatig opgefokte commotie nopens de leveranties van gas de komende seizoenen de Nederlandse gegijzelde bevolking heel wat tariefsverhogingen gaan afpersen.

Ze kunnen dat doen met machtiging van onze neoliberale regering die daarin mogelijkheden ziet om de kiezers nog langer in de ban der angstpsychoses te houden. Zodat Rutte en Kaag uiteindelijk de supranationale machtsposities kunnen gaan innemen op basis van de goedkeuring vanwege Washington. Dan heb ik voorshands aan de koperen haard genoeg. Dus keek ik niet in de spiegels. Die er overigens door het hele huis in ruime mate zijn. Druk baasje. Maar toen ik bij de timmerlui verscheen aan de Heemraadsstraat in Scheveningen ’s anderendaags en de basiscontracten der aanneming kwam inleveren bespeurde ik wel een zekere primaire ontsteltenis bij deze ambachtslieden, die mij langdurig verwezen opnamen.

Terwijl ik nu een soort Tedje van Es leren jack aan had, dus aan mijn domineesvoorkomen kan het nu niet gelegen hebben. Ze staarden mij verstard aan, terwijl ik aangaf dat ik wat technische voorwaarden wilde bijstellen over de ophanging en het glaswerk. Ze stemden in alles toe, zonder aarzelen, terwijl ze anders een Schevenings temerig parlando ten beste geven dat de uitvoering van alle aannemingen aardig pleegt te vertragen. Maar goed, ik ben wel raardere dingen gewend. Stapte op de fiets. Ging nog wat stoffelijke bestellingen doen in de immer ranselende noordwestelijke wind Beaufort 6. En mijn linkeroog maar tranen. Niets in de gaten, al kon ik bezwaarlijk links remmen.

Maar op de fiets kan ik handig uit de wielen. Alleen scannen bij het afrekenen ging bezwaarlijk, maar omdat een aardige Servische mij bij de Konmar daarbij behulpzaam was, mijn hand vastpakkend over rechts, kwam ik best uit de woelingen van het koopbeluste volk in de poortjes. Pas de schrille gil van Gloria Güzmann, een kordate vrouw uit Latijns-Amerika die mijn huis reinigt, bracht mij dinsdagmiddag tot de gedachte dat ik wellicht eens in de spiegel moest kijken. Niet zozeer Boris Karloff als het Monster van Frankenstein staarde mij aan. Neen, het was het portret van Dorian Gray, uit de gelijknamige roman van Oscar Wilde, in diens laatste fase van inkarnate verwording. Wilde valt mij overigens als schrijver niet echt mee. Zijn aforismen zijn aardig, maar ze moeten eigenlijk dan door deze poseur ook direct uitgesproken worden. Wilde zei ook steeds dat conversatie zijn kunde was. En dat had hij dan mee.