Gisevius, steeds ambtenaar blijvend binnen een door hem beweerdelijk verfoeid staatbestel, heeft nimmer zich kenbaar uitgesproken tegen het regime noch ervóór. Hij bleef zitten, accepteerde overplaatsingen en bevorderingen, hield zich afwezig als aanwezigheid plicht was geweest, en haalde derhalve eindstreep, palmares en zijn rechtmatige pensioenrust naar ambtelijke planning. Natuurlijke sneerde Gisevius zonder ophouden in de getuigenbank te Neurenberg tegen zijn leidinggevenden en voormalige bovenbazen.
Zij hadden nimmer hun stem verheven, hadden de dienst niet verlaten toen de morele deraillementen nakend waren, hadden eerbetuigingen namens de kanselier, Führer des Deutschen Volkes en opperbevelhebber des Heeres graag ontvangen en kwamen nu van de prins geen kwaad weten in de banken van de beklaagden. Speciaal de generaal-overste Halder, Chef des Führungsamt des Heeres, moest het via Gisevius ontgelden.
Waarom had deze man, die zulk een briljant logisticus was, ingestemd met de drieste inval in Sovjet-Rusland in juni 1941? Zeker als, zoals Halder te Neurenberg omstandig betoogde, hij tóch wist dat deze agressie nimmer kon verkeren in een aanvaardbare overwinning, reeds omdat de Duitse legerscharen nimmer een effectieve bezetting zouden kunnen leggen in de veroverde Russische steppegebieden voorbij de Oeral? Halder had het zich doen ontvallen in bijwezen van Gisevius op een van de talloze besprekingen voor een Duitse staatgreep tegen Hitler.
Waarom had Halder zozeer gehecht aan de brede rode strepen op zijn militaire pantalon-buitennaden en liever zijn oneervolle demissie afgewacht dan dat hij de onhaalbaarheid en onrechtmatigheid van Hitlers planningen had uitgeserveerd? Maar Gisevius, ondervraagd door de Duitse advocaten van de beklaagden, kon zelfs geen document uitserveren waaruit blijken kon dat hij zelf principieel had gefrondeerd tegen het regime.
Zo gaat het steeds met ambtenaren, die hun rechtspositie uiteraard belangrijker achten dan de uiteindelijke doelstelling van hun aanstelling. Het dienen van de publieke welbegrepen zaak. Ambtenaren zijn per definitie gummipoppen, zich deukend naar de mallen waarin zij tijdelijk moeten verwijlen, ook al veroordelen zij de bijbehorende motieven van de tinnegieters die ze bezigen.
Ze blijven aan, stellen zich veilig, werken slechts tegen als dat hen geen schade kan teweegbrengen en zweren zo geheimzinnig samen dat geen hunner op de mogelijke negatieve effecten ervan individueel aangesproken kan worden. Niet staatsrechtelijk, niet strafrechtelijk en al helemaal niet moreel. Zoals burgemeesters in oorlogstijd. Die ook later aantonen dat ze sedert 1946 in het verzet hebben gezeten. Dat betekent niet dat hun dwarsheden jegens beleidsombuigingen betekenisloos zijn. Ze kosten, dat staat vast, steeds enorm veel geld en nopen vaak tot de bestedingen die de beoogde bezuinigingen onvoorstelbaar duur maken. Dat staat ieder nieuw kabinet dat zal aantreden stellig te wachten, wie het ook aanvoere.