Het middeleeuwse toverboek baart opzien

Onder adembenemende stilte tilde ik het enorme foliant uit mijn tas en deponeerde het op het bureaublad daar op die griffierskamer. Ik knipte zorgvuldig de beugels van de koperen sluitingen los en sloeg de platten knerpend vanéén. Daar legde ik het dictionnaire van kapelaan Verhoeven Latijn/Nederlands naast en zocht het subparagraaf op in de questiones disputatae nopens de methoden van kennisverwerving, gewijd aan de errores, modi incognitiae en de modi recognitiorum verorum rerorum. De heren De Citter en Looijaerd, beide ongegradueerden ter griffie, staakten hun ijdel gesnap over de kansen van Willem II in de nationale competitie en de stand van zaken betreffende de toto. Ik blies zorgzaam de stof van de bladen die daar in de loop der tijden  was verzameld op die plank in dat seminarium en begon te vertalen. Dat viel niet mee want de lettertypes die waren gebruikt waren mij nog niet bekend en zweemden maar in de verte naar de open latina.

Maar interessant was het wel hoe de stem van de Angelachtige vader en leraar over de eeuwen her langzaam tot mij aanving te spreken over de intrigerende vraag naar de begripsomschrijving der dwaling, deszelfs bestanddelen en de herkenning van deze vorm van inadequate kennis die de dwaler zelf niet doorgrondde. Want de dwalende denkt dat hij zijn kennisactiviteit juist congruent aan de werkelijkheid ontwikkelt en nimmer komt het bij hem op dat hij wel eens zou kunnen dwalen. Daaraan twijfelt hij niet, want zou hij dat doen, dan dwaalde hij niet. Daarom is essentieel voor de dwaling dat ze compleet is: de dwaling verdringt de twijfel. Enzovoort. Wanneer is de dwaling verschoonbaar en is het effect daarvan dat de dwaler geen schuld kan treffen voor zijn kennis die hem doet handelen of prikkelt tot een zekere opstelling? Is de dwaler ook vrij om niet te dwalen en waar komt die vrijheid vandaan? De ochtend vlóóg voorbij.

Ik merkte dat De Citter en Looijaerd zich opmaakten om de obligate croquetten met mosterd te halen binnen in de personeelskantine die zij zich veroorloofden ter lardering van de bleke boterhammen met hoofdkaas die hun zorgzame echtgenoten hadden opgestapeld in hun plastiek trommeltjes. Eén helgeel. En één nassau-blauw. Maar ik had de draad nu béét en trok door. Ik nam mij voor iets later bij de HEMA mij te vergasten aan de beroemde rookworst met het knapperige broodje dat er bij in hetzelfde kuipje werd geserveerd tegen luttel vergoeding. En vosde dóór. De Bruin timmerde getergd op de toetsen en zette de olijke muziek die Radio Veronica bood op het radiootje van De Citter uit, want hij had nu waarachtig nog niet de middagzitting er door héén gejast. Dat kon bonje opleveren met Overberg die nog lunchte met Geense. Ik trok pas veel later, toen hij zich in zijn toga gehesen had en wegklepperde door de lange gang naar de afdeling personen- en familierecht, mijn regenjas aan en trok het helle daglicht tegemoet. De gedachtenontplooiing van Thomas beviel mij zéér. Maar het gerucht van de Bossche markt evenzeer en ook het vooruitzicht van een lekkere schuimende kop tomatensoep. Misschien was de wereld nog niet zo slecht. Je kon niet weten. De kennelijke weerzin die de Heer President te mijwaarts scheen te koesteren hinderde toch geducht.

Toen ik weerkeerde ter hervatting van mijn studieuze exploraties vond ik De Citter en Looijaerd in concentratie verdiept in de inhoudsopgave van het middeleeuwse drukwerk dat hier en daar een grote initiaal vertoonde. De Citter zag mij wezenloos aan. Was dit een soort heksenhandboek?, vroeg hij mij schuchter.  Een handleiding om demonen op te roepen of een liturgisch instrument voor zwarte missen? Ging het hier om de in deze streken zo beruchte Heksenhamer?  Hoe kwam ik daaraan? Gejat, zeker? Beneden in de kantine had men iets dergelijks gegist en navraag gedaan bij de heer Wetzels, Advocaat-Generaal bij het Hof, die voor priester had gestudeerd. En zo ja, wat was ik dan daarmede van plan? Waar had ik dit voor nodig? Wat had dat met de strafrol te maken die mij was toebedeeld? Was ik echt lid van het Rood Front? Had ik deelgenomen aan de bezetting van een vrijgekomen kloostercomplex hier ter stede? Was ik ook nog betrokken bij de Satanskerk, zoals de heer Van Mierlo stellig wist? Zie, dat wilden de heren graag weten. Daar hadden ze recht op, nu ik met hen de kamer deelde. De Heer President had al elders navraag gedaan. Hij kende zijn pappenheimers, deed hij weten. Dit ging zomaar niet. Over zijn lijk.