Integrale politisering van een supranationale rechtsgang

Het Westen stond unaniem te juichen bij de succesvolle overbrenging van Slobo naar Den Haag. Hij werd linea recta overgebracht van een tot op het laatst geheim gehouden militair vliegveld naar de UN-Strafgevangenis te Scheveningen, waar de ICTY-griffier controleren deed of de opgeëiste en overgebrachte persoon inderdaad diegene was, waarvoor hij werd aangeduid. Was dit inderdaad de persoon die de Canadese Louise Arbour destijds als verdacht van oorlogsmisdrijven en vergrijpen tegen het supranationale humanitaire recht had gedagvaard op een samengestelde tenlastelegging. Die tenlastelegging had betrekking op Slobo’s opstelling als bevelsbevoegde staatkundige autoriteit voor Centraal Servië vanaf het begin van de massale burgeroorlog binnen het rechtsgebied van voormalige Joegoslavië.

De hoofdstad van Centraal Servië, Belgrado

Slobo was aan de macht gekomen terwijl de interne staatsorde in dat Servië volledig verstoord was. Dus was het nog niet zo makkelijk die bevelsbevoegdheid nauwkeurig te juridiseren. Er was nog wel iets als een federale grondwet van Joegoslavië zelf destijds, bij het begin van het gewapend conflict, en ook tijdens de overbrenging. Maar daartegen had Slobo zich in ieder geval als opstandeling gekeerd. Hij kon dus niet geacht worden die bevoegdheid tot bevelen en het uitvaardigen van verbindende voorschriften aan die federale constitutie te ontlenen. Waarop was dus de aanname gebaseerd dat Slobo command responsibility had kunnen uitoefenen? Hetzelfde zou ook gevraagd kunnen worden met betrekking tot Slobo’s bevoegdheid om de Dayton akkoorden, de interim-vredesregeling die officieel de burgeroorlog moest stoppen, te paraferen.

Maar dat zou allemaal straks moeten worden besproken, ter openbare terechtzitting. Na de identiteitsvaststelling werd Slobo genummerd als detainee. En in hechtenis genomen in afwachting van rechterlijke beslissingen over het begin van het proces, de toevoeging van een verdediger, het tijdstip waarop alle bewijsmateriaal openbaar zou moeten zijn en ter beschikking moest staan van Slobo en de vaststelling van een eventuele statusconferentie. Slobo deelde mee, dat hij conform de evengemelde constitutie, een rechterlijke beslissing had aangevraagd bij de hoogste rechterlijke autoriteit van Joegoslavië. Hij had zich aanstonds verzet tegen zijn verwijdering en overbrenging conform die grondwet. Hij had de verdragsmatigheid, wetmatigheid en rechtmatigheid van die verwijdering uit de territoriale rechtssfeer van dat Joegoslavië willen betwisten bij die hoogste rechter.

Volgens hem had hij recht op een dergelijke nationale rechterlijke toets. Die rechter had moeten kunnen vaststellen, op tegenspraak, of Joegoslavië volgens een geldige verdragsbinding op het moment van de aanhouding, verplicht was geweest de verwijdering toelaatbaar te verklaren. Vervolgens had die rechter ook over de rechtmatigheid van de aanstaande overlevering, the surrender, moeten kunnen oordelen, gelet op de belastende bescheiden tegen de opgeëiste persoon en diens fysieke toestand. Als Slobo het niet mishad had Het Westen in de respectieve nationale constituties een grondrecht staan, dat bekend stond als het privilegium de ius non evocando. Dat kwam erop neer dat niemand tegen zijn wil kon worden weggehouden bij de nationale rechter tot wie hij altijd éénmalig toegang moest hebben voordat hij definitief buiten de nationale rechtsmacht werd verwijderd. Dat kende Het Westen in alle continentale grondwetten. In dat immanente grondrecht was Slobo gekrenkt door de op hem gepleegde overval.

Hij wilde dat ten toets eens voorleggen aan de Nederlandse rechter. Want had die ook niet te gehoorzamen aan de waarborgen van dat privilegium?  Dat wilde Slobo wel eens horen van die rechter. Was het niet zo dat Washington met Djindjíc, zijn politieke rivaal, een arrangement had getroffen tot deze ontvoering?  Was het niet zo dat Djindjíc bedongen had dat Slobo daarbij de media niet zou mogen benaderen? Was dan dat arrangement ook rechtsgeldig in Nederland? Wat voor status had het daar? Werkte Nederland dan niet mee aan een politieke oplossing van Djindjíc’s benardheden in de nog immer voortdurende strijd met zijn rivaal Slobo? Was dat geen inmenging in de interne politiek van Centraal Servië?

En zo ja, tastte dan dat buitenkansje voor Djindic de rechtmatigheid van aanhouding, arrestatie, verwijdering, overbrenging en overlevering aan de UN niet aan? Was Washington hier niet een paladijn ter wille geweest uit geopolitieke overwegingen? Die vragen deden zich nu op. Het was opvallend dat aan Nederlandse zijde niemand echt goed te dezen coherente standpunten wist in te nemen. Het Nederlandse bescheid was, dat Slobo deze vragen maar aan ICTY moest voorleggen. Maar Slobo gaf op, dat hij ICTY juist niet als rechter kón erkennen. This tribunal false tribunal, scandeerde Slobo galmend in de gangen van de gevangenis. Persistent. Consequent. Hij wel.