Jurisdictiekring ICC VII

Bij deze Lockerbiezaak speelde meteen een belangrijke rol voor alle betrokken soevereine partijen dat de rechtsmachtclaim die aan een eventuele supranationale berechting ten grondslag zou liggen een beslissende rol zou spelen bij de verdere definities van het begrip “vrijheid van de transterritoriale burgerluchtvaart”. Een waarborgnorm die alle civiele luchtvaartmaatschappijen die die vaart plegen te ondernemen met winstoogmerk plegen te koesteren. De vrijheid van de volle zee, in de zeventiende eeuw inzet van talloze oorlogen die de Republiek van de Zeven Verenigde Provinciën sedert 1602 – het jaar waarin de Republiek de Vereenigde Oostindische Compagnie octrooieerde met een handelsmonopolie op het Verre Oosten, dat overigens de exclusieve beurtvaartzones die het Verdrag van Tordesillas van 1494 had gegund aan Spanje (Castilië) en Portugal zou moeten blijven respecteren – was sedert 1850 een erkend volkerenrechtelijk principe.

Alle transoceanische handelsnaties hadden er belang bij. Het Verdrag van Tordesillas is een uitwerkingsarrangement van een Bulla, uitgevaardigd door Paus Alexander VI Borgia. De Paus verdeelde de in 1494 nog onverkende aardkloot oostwaarts en westwaarts tussen Portugal en Castilië. Ze konden deze helften als exclusieve economische zones claimen. Op voorwaarde dat ze daarbinnen het katholicisme zouden verspreiden. De oceanen en zeeruimtes binnen die zones waren dus gesloten voor andere handelsnaties. De twee koninkrijken mochten in dit opzicht vertrekken van het mare clausum-principe.

Aan de voordelen die daaruit voortvloeiden waren het protestantse Engeland en Nederland niet deelachtig. Ze gingen dus uit van een tegenovergestelde doctrine: die van de mare liberum. De vrijheid der volle zee. Voor handelsvaart. Die doctrine kon uiteindelijk Engeland op den duur doorzetten via zijn oppermachtige oorlogsvloot na de slag bij Trafalgar in 1805. Die doctrine lag ten grondslag aan diverse verdragen over de zeevaart sedert 1850, waarbij Engeland wel zorgde voor een uitleg en toepassing ervan, dat de Britten niet te kort kwamen.

Onder meer werd daarin bepaald dat een staat in de volle zeeruimte geen handelsschepen mocht praaien, boarden en visteren met het oogmerk van inbeslagnames, op basis van het passieve personaliteitsbeginsel. Omdat een van de schepelingen, de daarbij behorende bemanning en passagiers een bepaalde nationaliteit, ingezetenheid of herkomst zou hebben. De reden is dat de praaiende vlag niet kan weten of deze personen met die hoedanigheid inderdaad aan boord zijn en of zij deze hoedanigheid terecht claimen of voorwenden. Iedereen kan wel roepen dat hij Brit is. Of dat hij naar Nederlandsch-Indisch recht gelijk moet worden gesteld met een Europese Nederlander. En dat kan ook geredelijk namens hem worden gedaan. Met alle vertragende en complicerende aspecten van dien. De zeevaartgeschiedenis wemelt ervan. Dat beginsel werd daarom onvoorwaardelijk rechtens onrechtmatig verklaard.

In deze vorm werd het voor de universele burgerluchtvaart overgenomen sedert de Vlootconferentie te Washington van 1922, waarbij zoveel mogelijk bij het Volkenbondsstatuut werd aangesloten met betrekking tot de waarborging van de vrijhandel als interstatelijk rechtsgoed. Wat niet op volle zee mag, mag ook niet in volle vlucht. Dat is de geadapteerde vertaling van het mare liberum-principe voor de burgerluchtvaart. Die vertalingen werden ook grondslag voor talloze privaatrechtelijke, strafrechtelijke en publiekrechtelijke verdragen betreffende de veiligheid en onschendbaarheid van de transterritoriale burgerluchtvaart in volle voortgezette vlucht. Het was dus een beginsel dat ook privaatrechtelijk voor de luchtvaartmaatschappijen – zoals de Koninklijke Luchtvaartmaatschappij die mede te Schiphol vestiging houdt – zorgvuldig in de menie wordt gehouden.

Nu wilde met name de USA genoegdoening via een Lockerbieprocedure ten behoeve van de bloed- en aanverwanten van de bij de aanslag omgekomen USA-passagiers. Dat stak Washington niet onder stoelen of banken. Het ging daarbij niet alleen om vergelding via opzettelijke leedtoevoeging aan veroordeelden. Neen, het ging vooral om bewijsredeneringen die strafrechters zouden opzetten ten laste van verdachten – deelnemers en begunstigers daaronder begrepen – die aan de verschillende verzekeringsmaatschappijen zouden kunnen worden voorgelegd bij authentiek proces-verbaal, zodat dezen tot uitkeringen en vergelijkbare compensaties zouden moeten overgaan. Deze maatschappijen zouden die wellicht op hun beurt ook weer kunnen verhalen op een gezamenlijk waarborgfonds, maar dan moest ook juridisch vaststaan, dat hier geen oorlogsmolest in het spel was.

Want dat geldt sedert de vroege zestiende eeuw als burgerlijkrechtelijk onverzekerbaar. Krachtens de London Lloyds Rules. Wel kunnen staten zich bereid tonen, als dat molest aan hen toch toerekenbaar blijkt, over te gaan tot vergoedingen of schadeloosstellingen – Duitsland bleek daartoe bereid bij de Vredesregeling van Versailles die het ratificeerde in juni 1920, waarbij het de uitvoeringarrangementen verschoof naar ambtelijke commissies tussen de verdragssluiters – maar norm is dat niet. En Duitsland heeft die toezegging nooit verder uitgevoerd.

Wat de belanghebbenden bij het Lockerbieproces wilden, is dat dit ingewikkeld systeem over rechtsmachtverdeling bij dergelijke aanslagen of ongelukken, onaangetast geprolongeerd zou worden. Daarom werd daarop, in overleg met de beoogde zetelplaats Nederland, een redactie in elkaar getimmerd voor een Veiligheidsraadresolutie, die dat alles wat verdragsmatig gecodificeerd was met betrekking tot jurisdictie jegens volle vluchten van burgervliegtuigen intact zou laten. Daarvan is de eindredactie van Resolutie 1192 de vrucht.

Daarom wordt Nederland als gastland van een Lockerbietribunaal aangeduid als trustee of mankind. Het hád belang, als handelsnatie die veel gebruik maakt van intense cargovluchten, bij een redactie die duidelijk maakte dat de passieve personaliteit geen grondslag was van de te dezen uit te oefenen strafjurisdictie. En verder, dat het de overdracht van nog nader aan te duiden twee verdachten zou faciliteren, zonder daarbij als opeisende partij ook maar enig belang te hebben. En vervolgens dat het neutraal, dus afstandelijk zou blijven jegens de Schotse procedures. Het zou nimmer optreden als intervena of tussenkomende partij en niet als amicus curiae. Vriend van het Hof. Het hield zich daar niet aan.