Kamer van Staat

De poppetjes van staat zouden via artikel 119 van de Grondwet in verbinding met de artikelen 355 vv van het Wetboek van Strafrecht bij de Hoge Raad der Nederlanden verantwoording moeten afleggen voor de wijze waarop zij hun ambtsbediening hebben verricht. In een openbare zitting. Deze procedure kan ook toegepast worden op de talloze departementsambtenaren waarvan de ministers zich bij hun verrichtingen als bewindspersoon bediend hebben of die het daarbij terzijde hebben gestaan door begunstiging, zelfs als de minister zelf nog niet volledig in de smiezen had dat hij ongrondwettig handelde of handelen zou, zoals, bijvoorbeeld, in het merendeel van de RSV-zaken of in de bonnetjes-affaire waarin een zware crimineel 4,7 miljoen EU door misdrijf verworven voordeel mocht toucheren. De beruchte Cees H. De eveneens beruchte Teevendeal, die destijds stellig wegens een ongeoorloofde oorzaak onverbindend en vernietigbaar was.

Joseph Molkenboer in actie in de Tweede Kamer

Deze ambtenaren en beambten gelden immers als deelnemers aan deze inconstitutionele daden en opstellingen van de bewindspersonen: zonder hun adviezen, inlichtingen, door hen geboden gelegenheden, middelen had de minister nooit de beleidskeuzen kunnen maken die hem bijna altijd in strijd deden handelen met de waarborg die aan artikel 68 van de Grondwet ten grondslag ligt: de constitutionele garantie dat de minister de volksvertegenwoordiging adequaat voorlicht over alle aspecten van de wijze waarop hij zijn bediening meent te moeten verwezenlijken. Dat grondwetsartikel dat een spilfunctie heeft.

Als Rutte en passant verklaart dat Nederland in oorlog verkeert met de Russische Federatie, dan doet hij dat evenzeer, omdat hij, door een feitelijke toestand vast te stellen van geoorloofde wederzijdse geweldpleging kennelijk voorbereidingshandelingen heeft verricht of toegelaten waarop deze toestand kon ontstaan. De idee dat deze voorbereidingshandelingen – daaronder begrepen de begunstiging ervan tevoren of achteraf, de billijking of aanvaarding ervan, omvat ieder gewapend conflict waarin een van beide partijen soevereine territorialiteitspretenties heeft, óók wanneer een verdragsorganisatie – zoals de NAVO – betoogt dat het conflict een “aanval” is op een van de bij deze defensie-associatie aangesloten staten. En eveneens als de VN in zulk een geval van ”agressie” spreekt, toerekenbaar aan een staat.

Het artikel over de oorlogsverklaring, die in de Grondwet voorkomt, stamt uit een periode waarin Nederland nimmer bij dat soort collectieve veiligheidsorganisaties aangesloten wilde zijn. De grondwetgever heeft gewild dat de Staten-Generaal éérst in de gelegenheid zou zijn om zicht uit te laten over de kwestie of de staatszelfstandigheid van Nederland de feitelijke aanvaarding van die toestand van wederkerige rechtmatige geweldspleging rechtvaardigt, niet een voorzitter van de ministerraad op een regenachtige woensdagachternamiddag ter gelegenheid van een diplomatieke bijeenkomst waarop deze ambtsdrager meende dat hij aldus de blits kon maken. Het formuleren van deze inbeschuldigingstellingen zal de Tweede Kamer hoofdbrekens baren.

Ik ontveins mij dat niet. Artikel 355 genoemd is opzettelijk gedrochtelijk geformuleerd door de steller ervan, Floris van Hall, reeds vóór dat Thorbecke de gelegenheid kreeg om de strafrechtelijke en staatshuishoudkundige aansprakelijkheden van de ministers te regelen binnen de herziene grondwet. De Hoge Raad heeft meermalen, in een consequente reeks principiële uitspraken vastgesteld dat men strafbare deelnemer kan zijn van of aan een delict waarvoor de hoofddader een bepaalde, in de delictsomschrijving te noemen hoedanigheid moet hebben, zoals die van ambtenaar, beambte, hiërarchische meerdere, behandelend arts, vergunningsplichtige, ondernemer, notaris, toezichthouder of koophandelaar, aandeelhouder of beursgerechtigde en ga zo maar door.

Als de deelnemer kennis draagt van het gegeven dat de hoofddader die hoedanigheid bezit, is die hoedanigheid hem als mededader, uitlokker, deelhebber, medeplichtige, voorbereider, samenspanner, aanslagpleger enz. lineair toerekenbaar. Zelfs als deze hoedanigheid niet oorzakelijk heeft uitgewerkt zoals de hoofddader zich dat voorstelde. Het schuldprincipe dat ons strafrecht kent rechtvaardigt die toerekening van dat soort voorwaarden voor de strafbaarheid, óók als de deelnemende dader ze niet zeker wist, maar billijkend aanvaardde dat ze bestond. En u zult wel aannemen dat zelfs J. A.M. Molkenboer, de ondernemings-Paus van Economische Zaken en bestendig regeringsadviseur, destijds bij het afwikkelen van de RSV-onrechtmatigheden wel wist dat Gijs van Ardennen minister was. Sommige topambtenaren die departementen op het hoogste niveau bemensen plegen daar niet onkundig van te zijn.