Nadat de Franse revolutionaire volkslegers de zuidelijke Nederlanden waren binnen gevallen en heil, vrijheid, gelijkheid en broederschap aan de verdrukte Belgen hadden gebracht, gingen ze echt niet meer weg. Tussen 1791-1794 vormden deze haveloze troepen een volksplaag, erger dan de bedelaars- en vagabondenbenden die de huurlingen van de Zonnekoning hadden gevormd. De Belgen, hoezeer het revolutionare regime te Parijs ook toegedaan, wilde deze divisies blootvoeters echt wel kwijt. Ze vonden nu hulp bij de patriotten noordelijk van de grenzen van Belgenland. De Republiek der Zeeven Verenichde Provintiën die best bereid waren dat noorderleger te legeren zuidelijk van Tilburg op de heidevlakten tot aan Strijp en Woensel.
Tilburg was een oord waar het patriotisme hoogtij vierde onder meer onder leiding van de vermogende lakenfabrikant Pieter Vreede (1750-1837). Hij geldt als representant van het radicaal Brabants patriotisme en emancipator van Staats-Brabant. Er waren er meer. Het waren vooral vooraanstaande katholieken uit de betere middenstand of burgerij: Willem van Liempt, August Verbunt, Adriaan Pessers. Ze deden vaak in textielbewerking en waren bereid bleekvelden, fabriekshallen en opslagschuren voor deze legeringen ter beschikking te stellen. Het achterliggende motief was, dat deze katholieken in deze volksregimenten een soort strategische reserve meenden te bezitten. Als de heren in Den Haag niet de nieuwe revolutionaire orde waren toegedaan dan konden deze katholieke notabelen deze afdelingen mooi inzetten om Brabant te bevrijden van het Hollandse juk.
Dan kon noordelijk Brabant prima samengevoegd worden met het Belgische zuidelijke deel. En natuurlijk zouden dan de notabelen fraaie staatsambten krijgen in het nieuwe vrije herrezen Brabant dat met Parijs het Nieuwe Denken heilzaam zou opleggen aan Europa. Maar dat liep uit de klauw. De volksbenden bestond uit halfnaakte, schier dierlijke manschappen, met uiteenlopende schietgeweren, nauwelijks ammunitie, geen training of discipline, zelfs niet in de eenvoudigste slagopstellingen, vooral heel veel honger en verder vol luizen, vlooien, wantsen en teken alsook behept met besmettelijke ziekten, waaronder de geduchte rode loop, dysenterie. De hun aangeboden verblijfplaatsen werden hospitalen waar zwaargewonden verpleegd en geamputeerd moesten worden, ontsmet en van ongedierte en schurft in diverse soorten ontdaan.
Dat was geen vrijblijvende liefdadigheid meer. Daarop dreigden Vreede en de zijnen lek te slaan. Hun textielinrichtingen kwamen praktisch stil te liggen. Parijs bleef toeloop veroorzaken. Het leek dus wijs deze te verleggen naar het oosten, waar de overheid makkelijk te intimideren was. Dat bleken die van Best, Woensel en Strijp te zijn. Die hadden ook ruime kerkelijke akkers die al jaren braak lagen en uitgestrekte heides, destijds verpacht door de kerkvorsten van Postel, Truiden en Tongerloo in opdracht van en namens de Prins-bisschop van Luik. Deze overheden hadden sedert 1650 deze kercke-akkers in verpachting in afwachting van de uitvoeringsarrangementen van de Vrede van Münster. Daar was het niet van gekomen, al hadden voortvarende classes van de Nederduyts Gereformeerde kercke wel gedaan of zij nu tiendgerechtigd waren. Zoals die van Eindhoven. Nu evenwel kerk en staat gescheiden gingen worden, konden deze pretense rechten makkelijk terzijde gesteld worden: een overgangsrechtelijk eerbiedigingsbeginsel was sedert de Vrede van Utrecht in 1713 in zoverre opzij gesteld.
Interessant is dat de Strijper Kercke-ackers nu gedefinieerd worden als lopende van de Windgraaf noordelijk tot zuidelijk de Rundgraaf, westelijk de Slipvoirde en de Horicke en oostwaarts de Gender tenzij daarop uitdrukkelijk inbreuk is gemaakt door Heerlijke rechten erkend in een uitvoeringsarrangement voorzien bij de Vrede van Münster. Zo is het in een Franse stafkaart ingetekend, kennelijk door een Gallische hand. Kortom: de massale colonnes blootvoeters, rillend van de moeraskoortsen en de dysenterie kwamen over Oirschot aanstrompelen naar dit oord van Eeden. De gemeenten waren er goed voor dit alles financieel te ondersteunen, zeker als zij konden zijn van integrale schadevergoeding vanwege de landsregering te Den Haag. Die had immers met Parijs een alliantieverdrag gesloten in 1795, krachtens welke de Bataafsche Republiek deze algemene opvang van de volkssoldaten der revolutie aan Frankrijk had geborgd. Strijp was er klaar mee, vooral nadat de Bataafsche Republiek te niet was gegaan ten gevolge van drie staatsgrepen.