Luiker Strijpe

De prins-bisschop van Luik was in Strijp geen bekende autoriteit. Hij was een ver verwijderd gezag. Vermoedelijk wisten de Strijpenaren niet echt dat ze hem hoge belastingen betaalden. Want die belasting was indirect. Het waren accijnzen op gemaal, vlees, zuivel, bier en, misschien, wijn. En op sacramenten en sacramentaliën. Die hadden een hoog tarief: de kwijtschelding van zonden via de biecht was flink aan de prijs, maar een kaars om mee te dragen in de jaarlijkse Trudo-processie óók. Ze waren essentiële behoeften, die sacramenten, op de eenzame menselijke gang naar het einde. Want wie zonder absolutie of doop stierf ging naar de hel, dat was zo vast als een huis. De absolutie was de uiteindelijke zegening die de priester deed neerdalen over het zondige lichaam van de gelovige nadat hij oprecht zijn zonden beleden had. Maar dan waren er nog de bijkomende rituelen, zoals de wijding van een medaille tegen een van de geduchtere volksziekten zoals de rode loop, de vliegende koorts, Sinte Markoen, de pokken, de katterale zinking.

Onder dergelijke namen gingen aandoeningen schuil die we nu determineren als cholera, schurft, typhus, kanker. En dan de ziekten nog onder veldgewas, vee, trekdieren. De betrekkelijke welvaart was afhankelijk van een zekere openbare orde en rust. Die werd indirect geborgd vanwege de Luiker politionele troepen die zo nu en dan expedities ondernamen in de Brabantse ruigten. De prins-bisschop stond aan het hoofd van een soort NAVO-achtige alliantie. Die onlusten en invallen moest bedwingen. Liefst voorkòmen. De militaire taak van de bisschop was gedefinieerd in het verdrag van Meerssen van 870, en verder uitgewerkt in uitvoeringsarrangementen tot 876. In dat verdrag werden drie rijken omschreven waarin West Europa werd opgedeeld. Frankrijk, Het Germaanse Rijk of Rooms-Teutoonse Imperium, en een keizerrijk in noord-Italië. De heerser van dat rijk droeg de kroon van Karel de Grote.

Het Franken-Rijk en het Germaanse rijk kregen een gezamenlijke grens. Die volgde de rivieren Maas, Ourthe, Moezel, Saône en Rhône. De westelijke beddingen van deze rivieren golden als gemeenschappelijke militaire transitroute voor de vorsten. Over die bedding mochten hun expeditionaire politionele troepen ongehinderd zuid- en noordwaarts marcheren. Vier prins-bisschoppen werden Hoge Commissaris over vier delen van deze beddingen die door hun rechtsgebied liepen. De noordelijkste was die van Luik. En hij had het het drukst, want er waren veel invallen van maritieme benden, die men Vikingen of Noormannen noemde. Die kwamen meestal binnenvallen via de Rijn bij Katwijk, maar ook via het Helinium of de Grote of Oude Merwede bij Vlaardingen. Daar kwamen ze het liefst binnen met hun vloten omdat hier Maas en Waal een enorm zee-binnenmeer vormden. Een groot estuarium met kleine golfslag en verminderde getijden. Helinium betekent: geweldig grote monding.  Mer-wede = zee-mond. De Scandinavische schepen werden afgemeerd diep landinwaarts. Uitvalsbases voor langdurige strooptochten. Ze kwamen natuurlijk ook via de Zeeuwse Zee-armen en de diep landinwaarts reikende Scheldemond. Bedenk weer: de zeespiegel stond in die tijd benauwend hóóg. De prins-bisschop van Luik moest de Maasbedding neutraliseren. Met het oog op troepen tegen die invallers oprukkend.

Daarvoor moest hij bij iedere kronkel met cascades een fort neerzetten gegarnizoeneerd met brigades. Een bij Verdun, en dan steeds op voortgezette dagmars-afstand  in gesloten gelederen wéér een. Dus een bij Maastricht, maar ook tegenover de monding van de Roer, bij Horne. Daar, in die forten, moest hij een brigade-generaal neerzetten, een graaf. Die graaf kreeg een territoir te beheren dat hij in districten moest verdelen. Per district ook weer een commandant met een politionele groep, een baron of een paltsheer. Die moest de troepen uitzenden volgens een schema. Hij moest ook buiten het district hulptroepen  ter beschikking stellen als de naaste graaf daarom verzocht. Dat kostte geld. Daarvoor de hoge belastingen. De prins-bisschop werd op zijn vingers gekeken door de landsvorsten, of hij de neutraliteit van die Maasbedding effectief kon garanderen aan hun troepencommandanten.

Dat stond allemaal in die uitvoeringsovereenkomsten. De koningen en keizer alsmede bisschoppen borgden die neutraliteit aan elkaar. Niet aan de onderdanen. Maar die hadden van dit stelsel dit voordeel, dat een betrekkelijke rust neerdaalde op het veel omstreden gebied rondom en belendend aan het Maasdal vanaf Verdun tot aan de Grote Merwede. De achtergebleven invallers uit de Vikingformaties hadden immers op hun beurt bendes georganiseerd. Gewapend, agressief, niets ontziend. Maar die zongen een toontje lager op de mare dat expeditie tegen hen vanuit Horne werd georganiseerd. Dan was het wegwezen van de Woenselse Heide. Daar hadden ook de Strijpenaren wat aan. Vanwege hun ruil- en koophandel.