Bij de bijenvolken heb je de darren. De mannetjesbijen. Ze zijn goed herkenbaar: ze hebben een donkerder, breder achterlijf, grotere facetogen, dikkere vliesvleugels en de gelede poten staan wat breder uiteen van het corpus. De darren flierefluiten maar wat. Ze kunnen héél hoog vliegen. Bij het zwermen, als de koningin van het volk óf besloten heeft dat haar bevolking te groot is óf besloten heeft dat ze opnieuw bevrucht moet worden, komen de darren spontaan in kriewelige beroering. Want het volk gaat zich afsplitsen onder leiding van een bij die koningin gaat worden of de koningin van het bestaande volk zoekt het hogerop in letterlijke zin. De koningin of koninginnen laten een ander geluid horen bij het over elkaar scharen van de vleugels en ze maken een soort voortdurend herhaald opwindingsdansje. De verzorgsters raken nu in de versnelling, ze klitten rond de monarche van hun keuze en zoemen razender dan normaal.
Er komt een staatsgreep of een verplaatsingsbesluit aan. De darren zijn de laatsten die daarvan asem krijgen, buitenop in de uiterste laag van het volk waar ze deel uit maken. Ze raken ook in de acceleratie, maar, hoezeer het hun genus direct raakt, als laatsten, zoals mannen altijd alles te laat in de smiezen plegen te krijgen. Wanneer de koningin naar buiten gaat, naar het uitvliegggat van korf of kast, hobbelen de darren er hampelig achteraan. Ze volgen. Het was steeds wijntje en trijntje, maar nu schijnt het ergens om te gáán. De koningin zet vlucht, de blauwe hemelen tegemoet , zo hóóg als ze maar kan. De darren volgen haar. Maar de meesten, dik, weldoorvoed en weinig doorzettend, haken al spoedig af. Ze hebben het nakijken. Enige krachtpatsers blijven volgen, het zenith wenkt, en de volhouder die de koningin bijhouden kan, kan overgaan tot de bevruchting die majesteit beoogt.
De gemeenschap houdt tevens in, dat bij het krachtig copuleren het onderlijf van het mannetje wordt weggeschoten door de vorstin. Bij de kruis- en huisspinnen pleegt dat óók te gebeuren en in dit betekenisvolle samentreffen van sexuele aard zit dus een wijze levensles voor mannen, al zou ik niet zo gauw weten welke. De andere darren wemelen weer terug naar korf of kast en zetten daar hun luie leventjes voort. Niet lang. De herfst naakt. De koningin keert terug onder haar bevolking en slaat weer aan het baren dat het een lieve lust is, een resultante, doorgaans, van incest. Welaan. Deze darren zien we óók vertegenwoordigd onder het marktvolk. Aan klantenzijde, wel te verstaan. Ze dragen uiteraard onverbiddelijk de rode Benoordenhoutbroek wanneer ze van dat oord herkomstig zijn. Ze zijn luidruchtig en brengen noodlottorsende mededelingen voort over ’s werelds bestel. Onvruchtbare klets de toestanden in het algemeen betreffende. Geslachtloze klets doorgaans want ze kunnen, als de immer wederkerende darren, gelden als generiek ontmand. De hoofddar heeft het zijne verricht bijwege van generale procuratie. De anderen delen deswege in zijn mannelijke faam, want zelf is hij niet meer.
Deze darren begeleiden een eega die van deerlijk wanten weet. Ze moeten zich nergens mee bemoeien, maar horen wel koffie te halen en het tafeltje schoon te boenen met de zakdoek. Ze worden geduld. Ze hebben geen nut. Maar kwaad doen ze ook niet, want steken, dat kunnen de darren niet. Ze vertoeven, naarmate het jaar de wende nadert, steeds meer op het buitenplankier van kast of korf, koesteren zich in de namiddagzon en hebben geen benul dat hun lot bedisseld is als de herfstdraden neerdalen over struik, boom en plantgewas. Hun uithuizigheid is dan niet alleen geoorloofd, maar zelfs plichtmatig opgelegd: de bewaaksters zorgen dat ze niet meer binnenkomen. Ze liggen dan ook in de vroege klamme ochtend op de grond, soms de poten nog krampachtig wringend. Het is volbracht, al was het weinig. De natuur is hard. En bewonderenswaardig zichzelf.